Over de
Winterrivier Kaart Winterrivier Servalle Kaart Servalle Servallaans handelsschip passeert Erveber tijdens eruptie Muhad Adir Kaart Muhad Adir Utgard Kaart Utgard Incagrad Kaart Incagrad Meer van Lamorah Kaart Meer van Lamorah Island van de Bronnen Kaart Island van de Bronnen De Zilveren Compagnie en de Tolbrug Kaart Tolbrug Pinguïnhaai, hemeldraak en andere beesten Verhalen deelnemers Plaatje voor nieuwe microverhaaltjes |
||
DE
WERELD
VAN
DE
WINTERRIVIER Hoe het begon: In 2056, vlak nadat de laatste wolkenkrabber van Manhattan omviel als een door boorwormen aangevreten redwood, kwamen de Vier Adepten in Venetië bijeen. Dit waren de vier lieden die in naam van de Afwezige God onze wereld besturen. Talloze vlotten dobberden op het warme water, elk vlot versierd met vergulde leeuwen en wapperende banieren. De gondeliers droegen maskers van lang uitgestorven dieren als gorilla's, meeuwen en ratten. De zon fonkelde in de azuurblauwe zee maar langs de horizon zwiepten de grijze slurven van een naderende orkaan. 'De wereld verdrinkt,' sprak Unmaruq de IJsbeerrijder, 'monsterorkanen razen over de aarde en verscheuren haar groene sluier als een trol de kleren van een maagd.' 'Dit is nog maar het begin,' zei contessa Guilla di Carcassone. 'Spoedig zullen de oceanen zelf koken. Heel de wereld wordt een snelkookpan, met ons als de krijsende garnalen.' We hebben rede geprobeerd,' somde Huron van de Zeventien Kraaien op, 'wetenschap en techniek.' Hij spreidde zijn armen. 'En kijk nu toch eens wat een treurig rommelzooitje die bankiers en hun machines ervan gemaakt hebben!' Ze keken naar hun leider en Adham, de Magus Trismegistos, tuitte zijn lippen, zuchtte. 'Goed, we redden de wereld. Geen techniek meer, geen slimme machines. Laat alle beeldschermen doven, alle elektromagnetische stemmen stilvallen! Alleen magie kan het tij nog keren.' De Vier Adepten bestegen de hoogste berg van de wereld terwijl aan hun voeten de laatste dijken braken. De Holterberg is hoog genoeg om over de horizon te kijken, alle horizonnen en heel de wereld lag aan hun voeten. Voor jou zou de Holterberg weinig meer dan een heuvel lijken maar jij bent ook geen Adept. 'De gletsjers zijn gesmolten,' zei Unmaruq. `Alle gletsjers. Het poolijs verdween als een ijsklontje in een glas hete levertraan. Laten we wat experts te hulp roepen.' Hij hief zijn hand en sprak de woorden die de slapende ijsgiganten wekten. De Noorse bergen scharnierden open als de deksel van een sarcofaag. De ijsgiganten kwamen overeind. Ze sloegen hun mantels van gierende poolstorm om, grijnsden ijspegeltanden bloot. Ze ademde uit en waar hun adem over het land streek, bevroren de sinaasappels aan de bomen en veranderden fonteinen in guirlandes van ijs. Een knip van hun vingers en de gletsjers kwamen knarsend in beweging en stroomden van de bergtoppen omlaag. IJskristallen groeiden in het lauwe water van de poolzee: ijskristallen met naalden van een mijl lang. De hemel werd beenderwit, vol stuivende sneeuwvlokken. 'De ozon,' zei Huron, 'het koolzuur.' Een tweede spreuk en eens te meer vlogen de ijsdraken door de hemels. Ze hadden ogen van gloeiend sint Elmsvuur en hun vleugels waren van noorderlicht. De draken ademden ozon in en zuurstof uit. Koolzuur sneeuwde als zwarte grafietvlokken in hun kielzog neer. Adham pakte de Schaar die hij van de Nornen gestolen had en knipte de glanzende draad door die oorzaak met gevolg verbond. Met het einde van de voorspelbaarheid verdween ook de toekomst en het verleden, het hele idee van geschiedenis. Alleen het eeuwige heden bleef over, het eindeloos ronddraaiende wiel van de seizoenen, het rijzen en dalen van de zon. De wereld veranderde, viel in een nieuw patroon. Zover de mensen wisten had de wereld er altijd zo uitgezien. 'Misschien waren we toch iets te enthousiast?' zei contessa Guila di Carcassone. De oceanen waren als sneeuw neergeslagen en bedekten de continenten met een kilometers dikke laag gletsjerijs. De oceaanbekkens lagen leeg onder de hemel die nu met het bleekblauwe licht van een winterochtend straalde. Draken trokken inktzwarte strepen van dwarrelend roet waar tien jaar eerder nog de condensstrepen van jumbojets liepen. Ze keek op haar digitale horloge: de wijzerplaat was egaal grijs geworden. Dat kon kloppen: dit was een oord zonder elektriciteit of hogere techniek. Aan de voet van de berg begon een reusachtige rivier die bijna tot IJsland doorliep. Steden waren witte stippen langs de oevers. In het westen boog de rivier zich om de punt van Zuid-Amerika en beschreef een lus om een machtig eiland. Adham luisterde naar de stemmen van de wereld en zei toen: 'Dit is de Vallei van de Winterrivier.' Hij bood de contessa zijn arm aan. 'Kom, laten we afdalen naar de stad Servalle waar de inktvissen met glazen dolken jongleren. Bij de kraampjes van de meervrouwen zullen we de hete gemberwijn proeven en onze gloednieuwe wereld toasten.' Ze glimlachte naar hem. 'Dat lijkt me heel geen slecht idee.' De Vallei van de Winterrivier: De rivier slingert zich door het drooggevallen Atlantische zeebekken, tienduizenden mijlen lang en bij elke bocht geven de vissers haar een andere naam. Stromen met smeltwater van de Afrikaanse en Amerikaanse gletsjers voeden haar. In de dieptes borrelen hete vulkaanbronnen op die het water het hele jaar door ijsvrij houden. Op de gletsjers van de oude vastelanden wonen ijsreuzen en sneeuwtrollen. Ze dalen zelden af naar het laagland. De draken beheersen de hemel. Het zijn energiewezens die zich met elektromagnetische velden en snelle elektronen voeden. Ze kunnen de ozon van een elektrisch stroompje op honderden mijlen afstand ruiken. De draken duiken omlaag en drinken de batterijen tot de laatste watt leeg, laten de machines smelten. In de dieptes van de rivier huizen kraken: dertig meter lange pijlinktvissen die zeer bedreven in alle vormen van magie zijn. Het is zelfmoord om op een kraak te jagen. Kleinere inktvissen kunnen een uur of drie op het land leven voor ze de rivier weer moeten bezoeken. Ze hebben de intelligentie van een chimpansee en maken het prachtigste houtsnijwerk met hun vulkaanglazen dolken. Pinguïns hebben de ruimte van de uitgestorven walvissen overgenomen. Dertig, veertig meter lang spuiten ze fonteinen uit hun snavelgaten en zeven garnalen uit het water. Pinguïnhaaien trekken in eskaders door de rivier en verscheuren alles wat ze tegenkomen met hun gezaagtande snavels. Er zijn drie metropolen met elk zo'n miljoen inwoners: Servalle, Muhad Adir, Incagrad. In het noorden ligt Servalle, de thuishaven van de Adraneck Handelsfederatie. In de havens liggen prachtige galjoenen, met zeilen van geborduurde zijde. Tamme albatrossen nestelen in de masten. Dit zijn schepen van de pensionado's die nooit meer uit zullen zeilen. De Handelsfederatie werkt volgens een vast patroon dat even onwrikbaar is als het groeien van een machtige eikenboom uit een eikel. Een jongeman bouwt direct na zijn huwelijk met een stel vrienden een schip, laadt het vol met narwaltanden en marterhuiden die zijn ouders hem als bruidschat schenken. Met hun nieuwe echtgenoten en misschien een eerste baby zeilen ze de rivier af. Langs de oevers ruilen ze hun lading tegen bitternoten en beschilderde mastodonthuiden, rinoceroshoorns. Tegen de tijd dat ze in het tropisch Mahud Adir aanleggen is hun lading al keer of zes veranderd. Muhad Adir kruipt in terrassen tegen het continentale plat op. Een immense waterval vormt het hart van de stad en deelt Muhad Adir in twee helften. Zestig bruggen spannen zich over de waterval waarvan de Brug van de Zesde Madhi de befaamste is. De inwoners hebben een donkere huid waarover een goudgele glans ligt, als het stof op een vlindervleugel. Bij sommigen groeit er haar op de polsen of over de ruggengraat: een aanwijzing dat hun voorouders met bergtrollen gepaard hebben. Zulke lieden staan bekend als vurige minnaarsen gewilde huwelijkspartners. De Zevende Madhi regeert al anderhalve eeuw over Muhad Adir: het is een tiran die de pijnappelklieren van pas geboren baby's eet om jong te blijven en de muren van zijn trofeehal behangen heeft met de gelooide tongen van verslagen vijanden. De Madhi heeft alvast een graftombe laten optrekken in de vorm van een vuist met een opgestoken middelvinger. IJsgiganten hebben het uit onverwoestbaar adamantium gesmeed. Het handelsschip dat als niet veel meer dan een ruime sloep begon, is intussen uitgebouwd tot een flink koggeschip, met niet minder dan drie zeilen, een hoge brug en vergulde patrijspoorten. De kinderen zijn oud genoeg om netten te knopen of beeldjes van riviergoden uit zalmtandivoor te snijden en te zegenen. De reis gaat door en de rivier buigt abrupt naar het westen. Aan weerszijden rijst het Adham-massief op, het oude midAtlantische gebergte. Het gewicht van het ijs heeft het gebergte omhoog gedrukt tot het nu zo'n twintig kilometer van de zeebodem oprijst. De toppen zijn hoger dan Mount Everest. Honderden vulkanen spuwen hun as de hemel in en soms stroomt de magma sissend in de rivier uit. De Erveber is de grootste van de vulkanen en haar assliert zou naar verluidt vanaf de maan zelf zichtbaar moeten zijn. Na het Adham-massief daalt de temperatuur abrupt en voor het eerst sinds hun vertrek is het nodig bontjassen en handschoenen te dragen. In het westen hijsen de bergen van Zuid-Amerika zich boven de horizon uit. Hier heeft het gewicht van het ijs de complete aardschol gekanteld en de schemer valt al in de vroege middag als de zon achter de toppen verdwijnt De rivier wordt gaandeweg zo smal dat je soms zelfs de tegenoverliggende oever kunt zien. IJs bedekt het land en alleen om de hete bronnen leeft nog korstmos. Sneeuwspoken wenken de schepelingen van de oevers. Hun huid is wit als sneeuw, net als hun haar en geen vrouw of man was ooit half zo schoon als zij. Verstandige ouders binden hun puberzonen met ijzerkoord aan de mast vast en draaien de sleutel van hun dochters hut drie keer om. Het schip rondt de Kaap van Vuurland waar de bewoners een vuurtoren op de schedel van een behemot gebouwd hebben. In de handelspost van Utgard ruilen de handelaars gedroogde dadels en tijgerklauwen tegen de bevroren ogen van keizerspinguïns en zwarte kristallen gigantenbloed. De inboorlingen zijn bijna even bevallig als de sneeuwspoken en een stuk minder bloeddorstig. Menig handelsdochter of zoon blijft hier achter om dieper in die exotische ogen te turen. De rivier knikt omhoog en al snel zijn de poolstormen vergeten. Mimosa's bloeien langs de oevers en de rivier opent zich in de Zee van Apu-Illapu, de Zonnegod. Aan de overkant van dat meer ligt machtig Incagrad. Hier volgen de burgers de regels van het Boek van Lenin de Quetzal tot op de letter. Overal bonken de stoommachines en braken schoorstenen kleurige rook. Het is een goed geregelde steampunk maatschappij waar een maagd zonder vrees met een zak goud van het ene eind naar het andere van het eiland kan reizen. Op iedere ordeverstoring staat de doodstraf en de orde wordt dan ook zelden verstoord. Het schip, dat intussen een bemanning van zo'n tweehonderd heeft, lost zijn lading. De ankers zijn van puur goud, de zeilen de mooiste nachtmottenzijde. Het schip zeilt de rivier weer op, maar nu blijven de ouders rustig rokend tegen de mast leunen terwijl hun kinderen onderhandelen, de route uitstippelen. Als de jongeman van weleer ten slotte in Servalle terugkeert zal zijn baard wit zijn en zijn schedel kaal. Het oude schip wordt zijn drijvende villa en later zullen zijn kleinkinderen de zeilen hijsen en in hun pas getimmerde sloep de eindeloze rivier afvaren... Er zijn andere oorden die de valleibewoners slechts als geruchten kennen: Island van de Bronnen waar de sjamanen de hemeldraken getemd hebben, het Meer van Lamorah waar de poolbessen zo groot als je vuist zijn en waar alleen de allerheiligste lieden zullen reïncarneren. |
||
Kaart
Winterrivier |
||
kaart
Servalle |
||
SERVALLE Servalle
in een
notendop – Handboek voor handelaren, avonturiers
en toeristen
. |
||
Servallaans
handelschip passeert de Erveber tijdens een eruptie. |
||
Incagrad |
||
INCAGRAD De vrouwelijke Adept contessa Guila di Carcassone houdt zich in Incagrad op. Zij is daar de matriarch, ze is natuurlijk wel incognito en noemt zich Helena. Dit is ter ere van het boek van Lenin de quetzal. Doel van de maatschappelijke opbouw is dat iedereen gelukkig en tevreden is en dat ieder mens nuttig is en een volledig onderdeel van de maatschappij. Je hebt als kind geen keuze. Van baby af ga je al het onderwijs in. Op je vierde wordt de beslissing genomen wat je groeirichting is.
4-6 jaar: algemene basisvorming: Voor iedereen gelijk, tot je zesde kan de richting nog aangepast worden. Dan wordt het definitief op je zesde. 6-10 jaar: basisvorming geënt op je vakgebied. 10-14 jaar: Specialisatie op je vakgebied. Onder leiding van psychologen gaan ze daarna even back to basic. Het doel hiervan is dankbaar terugkomen met hernieuwde energie en de wil om aan de maatschappij bij te dragen. (Even stoom af laten. Beetje uit de band springen, spannend kampuitje.) 14-18 jaar: Diepere specialisatie plus afstuderen. Het afstuderen schept de verwachting dat de afstudeerder een uitvinding doet of een andere persoonlijke bijdrage aan het grote goed. Ze zweren dan ook de eed op het boek van Lenin. 18-22 jaar: Maatschappelijk sociale inzet vanuit je vakgebied – verzorging ouderen, leger, kindercrèche, daar ben je bezig in deze periode. Je wordt dan ingezet in een onderdeel waar je straks niet werkzaam wordt. Stel je vak is verpleging, dan loop je bijvoorbeeld stage in het leger. Verbondenheid en samenwerking zijn het allerbelangrijkste. Uit onderzoek blijkt dat er elke 7 jaar een dip komt in de wil om te leren, de blokjes van vier jaar voorkomen die kleine inzinkingen waardoor iedereen toch wel weer tevreden blijft. Talenten zijn niet voor jezelf, maar voor de maatschappij. Zo kan iedereen studeren.
Incagrad is een geweldloze maatschappij. Vanaf je geboorte word je al geïndoctrineerd in de traditie van het Boek. Doodstraf komt bijna nooit voor en als het gebeurt dan betreft het met name handelaren die zich niet aan de regels houden. De vrouwen beslissen wanneer er iets gebeurt op liefdesgebied. Er wordt niet getrouwd. Commune idee. Sloten op de deuren bestaan niet, alles is gemeenschappelijk bezit, dus diefstal bestaat ook niet. In de haven worden vreemdelingen verwelkomd met de regels, maar er is wel een flinke douane. Er is een enorme controlepost in de riviermond die van Utgard afkomt. Hier moet tol betaald worden en worden de dossiers van de reizigers al aangelegd. Er zitten natuurlijk ook prostituees in de haven, bloedmooi en zeer kundig: De beste van de hele wereld. Je mag als inwoner wel weg, maar dan moet je als je terug wilt komen opnieuw een test en een opleiding, je wordt dan hetzelfde behandeld als een vreemdeling die zich in de stad wil vestigen. De doodstraf bestaat uit een dodelijke injectie voor de inwoners. Ter doodveroordeelden worden netjes verwijderd en bestaan niet meer voor de maatschappij. Ze lopen door de deur van nooit meer terugkomen. Alle identiteiten wordt opgenomen in een archief. Met een speciaal document kan men door de stad reizen. Er worden schetsen van iedereen gemaakt. Vreemdelingen die de fout ingaan worden verbannen, als ze terug komen worden ze gedood. Dit gebeurt publiekelijk. De toegang van de grote haven is een poort die bestaat uit schedels van overtreders. Huwelijken van buitenstaanders zijn ook nietig, echtelieden worden opgesplitst. Een buitenstaander die in Incagrad komt wonen krijgt een vaste begeleider en wordt langzaam in de maatschappij geïntegreerd. We hebben ze wel nodig, dus we maken het leuk voor de mensen om te komen. Er is onder gecontroleerde omstandigheden vertier. Er is een stadsdrankje waar je blij van wordt, het wordt met stoommachines volgens een geheim recept gebrouwen. Vanuit de hele wereld komen mensen om dit drankje te kopen vanwege de bijzondere eigenschappen.
Bij zwangerschap krijg je vrij, je wordt deels ontheven uit je maatschappelijke verplichting. Bij zorg voor familie en andere naasten geldt dit ook. Het eerste jaar zorg je lekker zelf voor de baby als je dat wilt. De vader mag dit ook. De ouderlijke liefde is het eerste jaar heel erg belangrijk. Er zijn geen gehandicapten. Mensen met een beperking, lichamelijk of geestelijk, hebben ook hun nut voor de maatschappij en krijgen ook een taak. Als je ouder wordt worden je taken aangepast aan je omstandigheden. Zo blijft iedereen blij en gelukkig. Iedereen heeft zijn hele leven zijn of haar nut voor de maatschappij.
Alles is publiek bezit en er zitten geen sloten op de deur. Iedereen heeft hetzelfde salaris. Kleding en voedsel krijg je uitgedeeld. (Basispakket). Handel wordt gedreven met dat standaardsalaris en goederen, maar altijd voor de maatschappij, niet voor een persoon. Sport en uiterlijk zijn toch belangrijk, want we willen een leuke stad met een mooie sfeer. Dit wordt gestimuleerd. In gemeenschapshuizen ga je lekker eten en kleding halen/ruilen. Er zijn ook kapsters en visagisten aanwezig daar, want iedereen wil er leuk uitzien. De kleding wordt natuurlijk ook verhandeld met buitenstaanders. Lijfgebonden dingen zijn wel persoonlijk zoals ondergoed en dergelijke. De rest deel je, je bent dat gewend. Er is ook veel kunst en cultuur. Publiek bezit natuurlijk, er is voldoende vrije tijd om ervan te genieten. Alles wordt geëxporteerd, ook de kunst. De inwoners houden van genieten en laten het graag zien.
|
||
kaart
Muhad
Adir |
||
MUHAD
ADIR Welkom
in
Muhad Adir. Kom aan wal en geniet van onze Oosterse
heerlijkheden. Wij
staan bekend als prettig volk om handel mee te bedrijven.
Na uw bezoek
zijn wij bereid om onze gedetaileerde kennis van de
nabijgelegen
zeeroutes met u te delen om u weer veilig op weg te
helpen.
De stad ziet er betoverend uit en de bewoners zijn charmant. Het is goed handel drijven. Maar alle informatie over de scheepsladingen wordt nauwkeurig verzameld en onthouden. Alles wat niet rederlijker wijs te verhandelen valt, wordt door een selecte groep Muhadaanse piraten geroofd zodra de schepen weer vertrokken zijn uit de stad. Laat de andere volken maar dromen en fantaseren over het paradijslijke Meer van Lamorah. De zevende Madhi van deze stad onderneemt actie! In het geheim maakt hij voorbereidingen om de ijsvlakten te gaan trotseren. Vereerd worden als God bevalt hem wel. Maar waarom zou hij genoegen nemen met slechts één stad, als wereldmacht binnen bereik is via Lamorah!? Er wordt een gigantisch ijsschip gebouwd - met een romp van adamantium – onder leiding van de zonen van de Madhi. Geen werker keert levend terug van de bouwplek. Op deze manier wordt het geheim gewaarborgd. Door bloedverbonden in het verleden staat de Madhi op redelijk goede voet met de bergtrollen aan de rand van het ijs. Dit schept mogelijkheden voor de reis naar het Meer van Lamorah. Er is echter ook oorlog met andere bergtrol stammen, die maar wat graag de stad komen leegroven. De legermacht en de bouw van het ijsschip kosten nogal wat. Alle materialen die niet bemachtigd kunnen worden via de handel, worden in opdracht van de Madhi via piraterij geroofd. Overlevenden worden gebruikt als slaaf. De Madhi wordt vereerd als een godheid. Iedere maand worden er tien pasgeboren kinderen gepresenteerd (maximaal een week jong) aan de medische raadsheren van het paleis. Er wordt één uitverkoren baby naar de Madhi gebracht. Het is een grote eer – een statussymbool – voor de familie als hun baby uitverkorene is. Alle mensen van het volk mogen een baby presenteren. Dit schept dus mogelijkheden. Hoe meer baby’s binnen een familie worden uitverkoren, hoe groter het aanzien. Hoe groter het aanzien, hoe groter de (kans op) rijkdom. Hoe rijker, hoe meer mogelijkheden voor een harem. Vruchtbaarheid van een vrouw is belangrijker dan schoonheid (het liefst beiden natuurlijk). Connecties met de andere steden: Servalle vanwege medicijnen en medische kennis en Incagrad vanwege jonge vruchtbare vrouwen (die zij wellicht willen lozen vanwege opstandig gedrag? wegens ons belang bij waardige aantallen gezonde pasgeborenen Utgard vanwege de haren van de sneeuwspoken voor touwen op het inmens grote ijsschip Adamantium is alleen in het rijk van de watervallen te delven. Het is een gewilde kostbare grondstof. Mogelijke ontwikkelingen: Zwangere vrouwen die bewust hun kind ter wereld (moeten /of/ willen) laten halen, omdat de tijd is aangebroken om een uitverkoren baby te presenteren. De Madhi veroudert snel omdat de pijnappelklier van 1 of wellicht meerdere baby's niet volgroeid was en de Madhi dus niet de benodigde verjong-ing verschaft Hoe zit het als er een hoerenkind wordt geselecteerd. Intriges die in gang worden gezet onder het dak van herberg "De Vermoeide Reiziger" of "De Eerlijke Handelaar" of "De Fortuin Zoekers" Competitie onder de zonen van de Zevende Madhi. Omwille van eigenbelang werken ze nu met elkaar samen, maar zodra de kans zich zal voordoen wil iedereen de macht voor zichzelf. Het kan zijn dat er een zoon bij is die niet gelooft in de reis naar het Meer van Lamorah en zo zijn eigen ideeen erop na houdt. Bergtrollen manipuleren. Enerzijds bepaalde stammen sterker maken, anderzijds andere stammen tegen elkaar opzetten. Sommige stammen tevreden houden door bv Oosterse vrouwen – die geen kinderen kunnen baren – te schenken. Er zijn kleine wendbare ijsschepen gebouwd om de grote logge trollen te kunnen omzeilen. Geen enkele expeditie is ooit teruggekeerd. Totdat... er een overlevende verslag kan doen van zijn bevindingen. Helaas sterft hij voordat hij nog één laatste belangrijke aanwijzing kan geven. (Heerlijk cliché, maar zoeits gaat er altijd wel in, toch?!). De Madhi besluit tot de bouw van één groot schip en komt met de aanwijzingen de trollen voorbij. Helaas heeft hij dan alsnog een probleem als hij de IJsreuzen tegenkomt. Zij hebben een alliantie gevormd met de bergtrollen.... Sjamaan van het Island van de Bronnen ontvoeren om zijn kennis van de draken. De mogelijkheid om een draak te controleren, te temmen is interessant .Misschien is er een draak nodig om het ijsschip te begeleiden in zijn strijd. Er is een speciale kweekpoel, waar pinguinhaaien worden gekweekt. De magiers die dit beheren hebben de macht over deze beesten. En dat is ontzettend handig op de rooftochten. Niemand linkt een aanval van deze beesten aan de piraterij. Ruimte voldoende voor schelmen verhalen en intriges. |
||
kaart
Utgard |
||
UTGARD |
||
|
||
KAART
ISLAND |
||
ISLAND Omgeving: In het dorpje Alrun wonen Sjamanen. De huisjes bevinden zich deels in het Islandmeer en deels aan de oever. De huizen staan op palen, zodat men vanuit de woning kan vissen op Sluierstaartkarpers. In het groene gebied om het Islandmeer leven wolven en konijnen. De wolvenstoofpot is een beroemd recept uit deze regio. Hier en daar loopt een sierlijke Parelhuum. Buiten de groene streek rond het meer beginnen de hete bronnen. In het kokende water van deze dampende bronnen leven de Gulzaards. Dit zijn half gekookte zombiedraken/half energetische draken. Als je te dicht bij het hete water komt wordt je door een Gulzaards gegrepen en het hete water in gesleurd. Dorp: De meeste hutjes in het water zijn via loopbruggen en vlonders met elkaar en met de kant verbonden. ‘s Avonds zijn de huizen en de loopbruggen verlicht met vuurvlieglantaarns. Die worden gekweekt op de vuurvliegboerderij. Het warme water uit het meer wordt gebruikt voor warmwatervoorziening in de hutjes en is aangenaam om in te zwemmen. De pompinstallatie die voor de watervoorziening in de hutjes zorgt, wordt draaiende gehouden door een paar parelhuums die in een groot rad lopen. Net buiten het dorp worden kruiden verbouwd. In het blikeminstituut wordt druk onderzocht hoe bliksem gevangen kan worden. Bevolking: Iedereen wordt onderwezen in de kruidenkunst en medicijnkunst. De meeste Alruniërs worden geboren met een geboorteteken in de vorm van een tandwiel. Zij worden als sjamaan erkend en leren de verboden drakentaal, hypnose en accupunctuur met sluierstaartgraten. Op latere leeftijd komt hier communicatie met de doden en het temmen en beheersen van draken bij. Iedereen is gekleed in kleding van wolvenleer en laarzen of schoenen van drakenhuid. De oude wijzen dragen daarnaast ook een bontrand. De leider is herkenbaar aan een schedel op zijn hoed, waar een tandwiel als hanenkam bovenop zit. Sjamanen dragen een amulet met knoopbatterij, zodat ze de draken kunnen oproepen, tijdelijk beheersen of om een gunst kunnen vragen. Alleen hele goede sjamanen kunnen de draken ook temmen. Via een verboden taal die van ouder op kind wordt doorgegeven kunnen ze de draken om gunsten vragen. De sjamanen kunnen ook voorspellingen doen door organen van dieren op de grond te gooien en te kijken hoe alles valt. Personen die het geboorteteken niet hebben, moeten aan de oevers van het meer wonen. Hun taak is om de leeggeraakte knoopbatterijen weer op te laden. Dit kan door de batterijen aan Gulzaards te voeren. In de uitwerpselen van deze wezens kunnen de batterijen weer opgeladen teruggevonden worden, maar ze moeten dan wel opgedoken worden uit de hete bronnen. Dit kan met een hittebestendig duikpak van sluierkarperhuid te dragen. Zonder duikpak verbrand je in het hete bronwater. De Alruniërs zijn altijd bij de tijd met hun opwindhorloges. Bij elke grote onweersbui wordt feest gevierd, omdat de bliksem als god vereerd wordt. Vervoer: Ze beschikken over één luchtschip, waarmee over de bergen gevlogen kan worden. Dit wordt alleen gedaan als er veel handelsproducten gehaald of verhandeld moeten worden in één van de andere steden. Deze luchtboot heeft twee grote propellers aan de bovenkant en één aan de achterkant. Die worden aangedreven door twee gevangen energiedraken, die in leven worden gehouden met knoopbatterijen. In de omgeving rond het dorp rijden ze op grote hagedissen. Deze hebben poten die vergelijkbaar zijn met paardenpoten, maar met hagedissenklauwen in plaats van hoeven. Hierdoor kunnen ze ook over rotsen rennen. Rechtspraak Misdadigers worden gestraft met stroomstoten of heet water. Moordenaars worden in ‘de grot des oordeels’ gegooit. In deze afgesloten grot leven spinnen, zo groot als een koe en helemaal wit door de duisternis. Ze zijn carnivoor. Diersoorten: Gulzaard: half zombiedraak/half energetische draak. Heeft een verminkt, verrot uiterlijk, vanwege de hete temperatuur van de bronnen waarin ze leven. De lichaamsgeur laat je kokhalzen. Uiterst agressieve wezens. Sluierkarper: sierlijke karperachtige vis met lange sluiervinnen en een sluierstaart. Heeft het formaat van een flinke zalm. Smaakt zeer goed en het vocht uit de ogen werkt hallucinerend. Kan als verslavend middel verhandeld worden. De visgraten worden door sjamanen gebruikt voor accupunctuur. Parelhuum: half mens/half pauw. Het bovenlichaam is menselijk en lichtblauw. Het gaat naar onder geleidelijk over naar donkerblauw. Het onderlichaam ziet eruit als dat van een mannetjespauw: stevige gele vogelpoten en een donkerblauw vogellichaam met grote pauwenstaart. Ze kunnen niet vliegen, maar wel hard rennen. Van de veren kan blauwe thee getrokken worden. De staartveren worden door sjamaanvrouwen gebruikt om kleding te versieren. |
||
KAART MEER VAN LAMORAH |
||
MEER VAN LAMORAH |
||
KAART TOLBRUG |
||
DE
ZILVEREN
COMPAGNIE EN DE TOLBRUG De
vrije
Compagnieën
van
de
Winterrivier
‘Ik heb gehoord dat je vijf van mijn beste mannen hebt gedood. In dat geval ben je aangenomen.’ De meeste compagnieën werken lokaal. Stadsraden maken graag gebruik van huurlingen omdat ze vreemdelingen zijn die niet gemist worden. Een compagnie kan als een patriarchie worden beschouwd, met een hoofdman als leider die wordt gekozen door zijn eigen manschappen. Dat blijft hij totdat hij niet meer in staat is zijn functie uit te voeren of vrijwillig de functie afstaat. Muiterijen komen ook voor, maar worden gezien als een pure noodhandeling en zijn zeldzaam. Loyaliteit aan de compagnie is de regel, de compagnie is de familie waartoe de huurling en zijn gezin toebehoord. Dit zorgt er voor dat er altijd een band is tussen de oudere compagnieën. Wanneer mogelijk proberen hoofdmannen conflicten uit te vechten door middel van duels, in plaats van grote veldslagen. Deze duels zijn meestal puur symbolisch en de uitslag is al bepaald tijdens de onderhandelingen. Uiteraard zijn er ook vete tussen compagnieën die wel tot de laatste man zullen worden uitgevochten. De zilveren compagnie De zilveren compagnie is het privé leger van heer Janus Zilverwier. Hij en zijn compagnie waren de schrik van de vrije steden en opdrachtgevers stonden in de rij om hem en zijn enorme leger, van wel 150 man, in te huren. Nu beheerst hij de rivier de Styx die door de schaduw van de Deemstering stroomt. Daar beheert hij de tolrechten en onderhoudt de ongemakkelijke vrede die heerst in het gebied. Heer Janus Zilverwier ‘Sommige noemen mij een monster andere een despoot. Ik stel mij zelf altijd voor als Janus.’ Janus Zilverwier was ooit begonnen als een eenvoudige huurling die door zijn ervaring hoger opgeklauterde binnen verschillende compagnieën, totdat hij door zijn eigen mannen tot hoofdman werd benoemd. Door de jaren heen is hij en zijn bende huurlingen beruchter geworden en vele vrijwilliger melde zich om te vechten onder zijn witte bannier. De vrije stadstaten verkeerde in die tijd een staat van constante oorlog. Deze waren kostbaar in geld en mensenlevens, maar de contracteurs, zoals Zilverwier floreerde. De lokale wateren werden geterroriseerd door piraten, kapers en werkeloze huurlingen en de stadstaten waren machteloos om in te grijpen. Om de conflicten de mond te snoeren en de wateren veilig te maken had de handelsfederatie een stad verkozen die het best aansloot bij hun belangen en dat was babylan. Babylan huurde de diensten in van Janus Zilverwier en manschappen. Van dat geld nam Janus honderden extra troepen in dienst en roeide daarmee de kleine groepen piraten uit en knechten daarna de vijandige steden. Zodoende werd Janus de held van Babylan en werd verheven tot de titel van heer. Toen de conflicten waren opgelost werd heer Janus Zilverwier met een moeilijke keuze geconfronteerd. Babylan wilde zijn compagnie ontslaan en ontbinden. Janus wilde zijn troepen niet aan hun lot overlaten en protesteerde. Babylan kon zijn compagnie belonen voor hun diensten met landerijen of ze zouden deze met geweld van de stad ontnemen. Babylan was bijna failliet en de bevolking oorlogsmoe. Daarnaast waren zij niet klaar voor een beleg en na kort beraad bleken zij geen keus te hebben. De zilveren compagnie kreeg de strategisch gelegen Nordrava en Caladrava. Ook kregen zij het nabij gelegen fort Drakenhamer. De omgeving van Babylan Nordrava en Caladrava zijn twee eilanden met elk een omvangrijke nederzetting waar de strijders van de compagnie wonen met hun families. Oorspronkelijk waren het twee vissers gemeenschappen bij werden beschermd door Babylan, maar sinds de Zilveren Compagnie zich hier heeft gevestigd wonen hier ook ambachtslieden en handelaren. De vissers hebben zich gespecialiseerd in het vangen van grote visser voor het kraakbeen, baleinen en ivoor dat zij aan de ambachtlieden verkopen. Fort Drakenhamer licht boven de rivier de Styx tegenover de deemstering, de grote ijsmuur dat ooit de oostkust was van Zuid-Amerika. Over de nauwste plek in de rivier loopt een drijfbrug, de Sparrow brug, waar schepen door moeten varen om de Styx op of af te varen. De brug is gedecoreerd met jack Sparrow Bubbleheads, wordt dan geopend door trekschuiten, met Jack Sparrow als boegbeeld, die de segmenten uit elkaar trekken. Waarschijnlijk is een jack Sparrow figuur uit een happy meal aangespoeld. Uiteraard is hier een heftige tol aan verbonden die de meeste kapiteins tandenknarsend betalen, maar er is geen alternatieve manier om voorbij de brug te komen. Daarnaast wordt iedere reiziger er aan herinnerd aan de drakenhamer, een mysterieus wapen in het gelijknamige fort wat draken oproept om schepen te vernietigen. Desondanks maken de brugwachters liever gebruik van de balistatorens die aan weerszijde van de burg staat opgesteld. Dat is goedkoper. De economie ‘Ik beloof in u mijn vriend. Het is een echte Babylan!’ - Servalleese edelman De economische motor van het gebied is de Zilveren Compagnie. In de steden worden grote hoeveelheden goederen, zoals tassen, pantser, wapens en andere gebruikt voorwerpen geproduceerd. De vissers en boeren sluiten hierop aan en leveren hun producten aan de steden en lokale ambachtslieden op de twee eilanden Nordrava en Caladrava. Naast militaire goederen zijn er ook een klein aantal houtplantages, vooral naaldbomen, maar de omvang is beperkt en gaat grotendeels op in de houtskoolproductie en dan zijn er de Biebers. Voor de handelaren op de winterrivier staat de streek vooral bekend om zijn huurlingen, geavanceerde en zeer kostbare stalen wapens. Vooral in Servalle worden Babylaanse zwaarden zeer gewaardeerd als verzamel objecten. Lokale fauna Één van de meest aparte dieren uit dit gebied zijn de Biebers. Biebers stammen waarschijnlijk af van de bever en bunzing. Ze staan bekend om hun stank, vraatzucht en onnozelheid. Ze proberen bijvoorbeeld al eeuwen de rivier Styx te doorkuisen, maar bevriezen in het koude water. Dit houdt gelukkig wel hun aantallen in stand. Biebers hebben een voorkeur van hout en zijn daarom een bedreiging voor de lokale boomplantages en constructies, zoals de Sparrow brug. Daarom zijn er speciale Bieberpatrioulles in het leven geroepen om deze wezens te bestrijden. Gelukkig zijn Biebers een delicatesse voor bergtrollen en melden zich graag aan voor deze taak. De Bieber patrouille is te verkennen aan hun Biebermutsen. De bevolking ‘De kortste verhalen op de winterrivier gaan over: de Urgardse hygiëne, Mahadaanse waarheden, Servalleese bescheidenheid, Incagraadse kunst en Babylaanse bestuurskunde.’ - anoniem Een piraat lijkt het geen goed om zich lang in de omgeving van de brug te begeven. Een slimme piraat denkt er niet eens over na om in de buurt van de brug te komen. De omgeving is thuis van de grootste populatie huurtroepen die vaak op schepen mee varen om wat bij te verdienen. Daarnaast zijn huurlingen die in de Compagnie hebben gediend zeer populair in Servalle en dienen daar als lijfwachten. Dat is niet alleen praktisch, het is ook prestigieus. De constante staat van oorlog die eeuwen gelden woede heeft de bevolking pragmatisch gemaakt en onverschillig tegenover buitenlanders en niet menselijke wezens. Daarnaast neemt de compagnie iedereen aan die in staat is een wapen vast te houden en bevelen te gehoorzamen. Vooral op de eilanden wonen voornamelijk buitenlanders, bergtrollen en zelfs een klein aantal sneeuwspoken. Dit gaat niet altijd samen en er wordt dan ook hard opgetreden tegen onrusten door de lokale baljuws die namens Janus de gebieden onderhouden. Om de conflicten te beheersen zijn er een aantal strijdperken aangewezen waar bewoners hun woede op elkaar kunnen uiten en waar de wacht niet tussen beiden zal komen. De lokale elite maakt hier ook graag gebruik van om eer- en familiekwesties op te lossen. De manschappen van de Zilveren Compagnie “Het is tuig, maar het is mijn tuig.” - Janus Zilverwier De soldeniers De meest voorkomende troepen onder Janus zijn bevel. Zij komen van alle oevers en uit alle volkeren langs de winterrivier om te dienen in de Compagnie, maar hun motivaties lopen uit één. Sommige zijn op zoek naar avontuur, roem en rijkdom, andere omdat ze op de vlucht zijn of omdat ze geen plaats in de maatschappij hebben. De soldeniers worden in het algemeen onderverdeeld in voetvechters, schutters en serianten, zoals in de meeste legers. Alleen maakt de Compagnie van gebruik van de culturele specialisaties van zijn manschappen en zijn in specialistische eenheden georganiseerd. Zo gebruikt hij Muhad Adir als kapers, Urgards als landingstroepen, Servallezers als wachters en Incagraders als veldgenie. De serianten zijn de elite van de Compagnie. Deze veteranen worden door hun leidinggevende naar voren geschoven om als seriant te dienen. Deze soldeniers krijgen het dubbele soldij en voorrang bij de maaltijd. Aan de andere kant dienen ze duurdere uitrusting aan te schaffen en hebben bijzondere taken in de gevechten. Meestal zijn zij de eerste die het gevecht in gaan en de laatste die ze verlaten. Ook aan het einde van een gevecht hebben serianten geen plunderrechten en dienen te allen tijde hun posten te bemannen. Organisatie De Compagnie bestaat uit honderden en kan niet door Janus alleen worden aangevoerd. Daarom heeft Janus verschillende onderhoofdmannen onder zijn bevel die een lans van twaalf tot twintig man aanvoeren, afhankelijk van opdracht en specialisatie. Daarnaast heeft de Compagnie nog een aantal kleine oorlogsschepen onder zijn vaandel. Deze schepen en hun bemanning hebben zich vrijwillig aangesloten en dienen als kapers. Zij vervoeren ook de diverse lansen over de rivier Styx Uitrusting Gewatteerde jassen benen plaat vesten schilden korte stenen wapens Partizanen. Gekookt leren pantser werkt niet in een vochtig klimaat Andere karakters Onderhoofd Jahnny Dïepp (vrouw, mens) Jantje beton ((half?) bergtroll), heeft een stuk beton als hamer. Tjeerd's tupperware paleis De strijders van de
winterrivier,
wapens en pantser
Pantser. ‘Om te sterven in je harnas. Kan jij je een mooier einde voorstellen.’ Pantser komt voor in vele vormen en maten langs de winterrivier. De de vorm hangt af van de lokale klederdracht en aanwezige materiële. De meest voorkomende vorm van pantsers zijn gemaakt van textiel, zoals linnen, canvas, katoen en soms zelfs zijden. Meestal zijn dit gewatteerde vesten en jassen, gevuld met dierlijkhaar, proppen textiel of zelfs gedroogde planten. Eventueel worden hier steentjes en stukken hout ingenaaid. Professionele strijders dragen meestal gewatteerde beenbeschermers, maar in de meeste gevallen alleen op de onderbenen zodat het niet ten kosten komt van mobiliteit. Gewatteerde pantsers beschermen het best tegen scherpen projectiel wapens en kneuzingen. Aansluitend worden ook onbewerkte dierlijke huiden gebruikt, maar zijn lang niet zo fraai of praktisch. Bewerkt en gekookt leer werkt niet in het vochtige klimaat, omdat het zacht wordt en uiteindelijk zal schimmelen. Plaatpantser Staal pantser is zeldzaam en zeer duur. Alleen de rijkste kunnen deze veroorloven. Om brandstof kosten te besparen bestaan deze pantser voornamelijk uit eenvoudige koud gesmede platen die door textiel bij elkaar worden gehouden. Een alternatief voor staal zijn beenderen van verschillende dieren die in de Winterrivier leven. Uiteraard worden dan kleinere platen gebruikt waardoor het niet hetzelfde comfort biedt. De meeste professionele strijders maken hier gebruik van en wordt altijd gebruikt in combinatie met gewatteerd pantser. Het beschermt tegen snijwonden en scherpe projectielen. Stenen en beenderen wapens en schilden De meest betaalbare wapens worden uit steen en beenderen vervaardigd. Dit betreffen dolken, korte zwaarden, harpoenen, speer en pijlkoppen. Deze wapens zijn zeer kwetsbaar en breken snel. Om deze reden worden strijders getraind om met schilden te pareren om hun eigen wapens te sparen en het wapen van de vijand te breken. Dit heeft er tot geleid dat er een grote variatie aan kleine schilden als beukelaars en langwerpige schilden die aan de onderarm worden bevestigd. Stalen wapens Net als pantser zijn stalen wapens zeldzaam, maar betaalbaarder. Deze gaan langer mee dan hun stenen soortgenoten en worden door huurlingen van generatie op generatie overgedragen. Strijders gebruiken deze liever op land dan op de rivier met zijn zoute water en worden dan in goed geoliede scheden gedragen. Stalen wapens zijn meestal langere wapens. Zwaarden, zoals scimitaren, katteslachters en falchions zijn wijd verspreidt over de winterrivier en dan zijn er nog de Utgardse spatha’s die wereldberoemd zijn. Korte paalwapens, zoals hellebaarden en partizanen (eikenbladvormige driepuntige speren) worden meestal alleen door de militaire elite troepen gedragen. De meest voorkomende stalen wapens blijven toch de gereedschappen die de bemanningsleden dagelijks gebruiken op de schepen. Afstandswapens ‘Leef bij het zwaard. Sterf door een kiezel.’ - Slingeraars gezegde De meest voorkomende afstandswapens zijn stafslingers en handslingers waarmee loden of stenen op de vijand worden geworpen met dodelijke precisie. Stafslingers zijn goedkoop en kunnen door iedereen, zonder veel oefening, worden gehanteerd. Handslingers zijn goedkoop in de aanschaf, maar moeilijk om te beheersen. Desondanks zijn handslingeraars gewilde huurtroepen vanwege hun precisie. Andere afstandswapens zijn werpsperen en harpoenen, maar zijn minder populair als krijgswapens. Ze zijn kostbaar, groot en minder effectief dan de goedkopere slingers. Toch zijn ze aan boord van alle schepen te vinden om de grotere roofdieren op de winterrivier de baas te kunnen. Hand- en kruisbogen zijn voornamelijk op het land te vinden. Het vochtige klimaat op de winterrivier is slecht voor het dure hout waarvan deze worden vervaardigd. Daarnaast vereisen handbogen veel kracht en training voordat deze effectief kunnen worden gehanteerd. |
||
PINGUÏNHAAI,
HEMELDRAAK
EN ANDERE BEESTEN |
||
PINGUÏNHAAI
|
||
HEMELDRAAK |
||
Santhir
door
Jannie de Zeeuw DOORGEEFVERHALEN Afgezaagd –
Servalle door Marieke-Tais-Alex Een
ontdekking
die de wereld van Santhir kan veranderen, De matheid in Santhir's ogen had plaats gemaakt voor verwondering. De eindeloze gangen achter de watervallen hadden hem deze keer naar een echte schat geleid. De schittering, afkomstig van de boeg van een gigantisch witzilveren schip, deed de omliggende bergwanden in ontelbare kleuren uitbarsten. Honderden lichamen glommen van het zweet en bewogen zich ijverig tussen de bergen adamantium en stapels kristalhout door. Zijden zijldoeken werden bewerkt en meters tot touwen gevlochten sneeuwtrollenhaar werden omhoog gehesen. De jongen keek zijn ogen uit. Zoveel waardevolle spullen bij elkaar; wat een kans voor de roverszoon! Santhir was een jongen van weinig woorden. Maar nu had hij reden om te spreken. Hij kroop achteruit weg van zijn uitkijkpunt, terug naar de nauwe opening in de rotswand. Pas toen hij weer rechtop kon staan, in de vertrouwde koelte van het labyrint, glibberde hij zo snel als hij kon terug naar huis. Nu zou zijn vader wel naar hem moeten luisteren. Als jongste in het gezin had Santhir het flink te verduren. Maar met opgeheven hoofd onderging hij de meest vervelende klusjes, alsof hij zijn kans afwachtte. Zijn twee broers die veel ouder waren dan Santhir hadden hem vaak zitten jennen. Maar het stilzwijgen van Santhir werkte hen op de zenuwen en de laatste maanden negeerden ze hem volledig. Er gleed een glimlach over het gezicht van Santhir en zijn ogen schitterden. Dit was zijn kans. Door de vondst van de schat – waarvan de werkelijke betekenis en de gevolgen van bekendmaking hem waarschijnlijk ver te boven gingen – kon hij zijn vader bewijzen een waardige roverszoon te zijn. Santhir liet zich soepeltjes van een groot rotsblok afglijden, kwam stevig op beide voeten neer en zette het een stuk op een lopen. Zijn voetstappen echode door de grot. In zijn enthousiasme lette hij niet op, stootte zijn hoofd met een vaart tegen een stalactiet en viel morsdood neer.
Het
Sneeuwspookmeisje, Het was de achtste nacht. Lers zat op de vensterbank, met zijn benen buiten het raam, en zuchtte. De poolnacht boven Utgard was gevuld met noorderlicht en twinkeloze sterren. Tussen die wapperende gordijnen van hitteloos vuur dartelden draken. Lers negeerde hen: zijn blik was op de tegenoverliggende oever gericht. Op het minuscule figuurtje waarvan Lers intussen elk detail kende. Het
sneeuwspookmeisje
was
zes
dagen
geleden
voor
het
eerst
zijn
dromen
binnengewandeld. Lers ouders waren nieuwkomers, volbloed mensen uit het verre Sevalle en door zijn ouders stroomde geen druppel sneeuwspokenbloed. Natuurlijk haalden de meisjes van zijn wijk hun elegante bleke neusjes voor hem op: dit was de eerste keer dat een vrouw hem wilde kussen, ook al was het maar in een droom.. Yilore
liet
zich
op
hem
neer
en
begon
ritmisch
te
bewegen.
Ze
had
dit
duidelijk
eerder
gedaan.
Lers
rug
kromde
zich
als
een
dwergenboog
en
alle
woorden woeien uit zijn hoofd weg. Hij kon enkel nog
kreunen. Laat
dit doorgaan,
nooit
stoppen. Nooit. Zijn
vingertoppen werden zo gevoelig dat hij de poriën
op haar
witsatijnen huid kon voelen. Lers
ogen
sprongen
open
en
hij
zag
haar
op
een
sneeuwbank
aan
de
andere
oever
staan.
Het
meisje
wuifde,
loste
op.
Lers
knipperde
met
zijn
ogen.
Ik slaap nog half, maakte hij zichzelf wijs. Dat ik haar
daar
zag, dat was enkel een droomflard. De
volgende
nacht
sloot
hij
zijn
ogen
in
een
vreemde
stemming,
een
mengeling
van
doodsangst
en
gretigheid.
Yilore
verscheen
niet
in
zijn
dromen.
Toen
hij
echter
omstreeks middernacht opstond om in zijn
plaspot te wateren, dwaalde zijn blik af naar het raam.
Of dwalen was
niet het juiste woord, een miniem rukje aan zijn
wimpers, een
zuigende druk op zijn oogbollen. Een week verstreek en onder Lers ogen verschenen grijze wallen. Elke passerende vrouw deed hem aan het sneeuwmeisje denken en zelfs de sneeuw onder zijn bontlaarzen knerspte bij elke stap haar naam uit. Dit kon zo niet doorgaan. De
bejaarde
sjamaan
Wulf
vroeg
een
handvol
ijswormeieren
voor
hij
zelfs
maar
naar
Lers
wilde
luisteren. Die nacht wekte haar stem hem uit het diepst van zijn slaap. Ze sprak zijn naam uit en de klanken haakten zich in iedere winding van zijn brein, trokken hem rechtovereind in bed als een marionet aan onzichtbare touwtjes. Zodra zijn voeten de vloer raakten, waaierde een kring van ijs uit en vroren zijn voetzolen pardoes vast aan de tegels. Ze riep hem een tweede keer en Lers rukte zijn linkervoet zo hard los dat een reep bevroren huid achterbleef. Zodra zijn voet echter neerkwam, kitte het magische ijs hem weer vast. Yilore riep hem een derde keer en toen verwoei ze tot een sneeuwvlaag.
'En?'
vroeg
de
sjamaan
de
volgende
ochtend
toen
Lers
langs
zijn
altaar
hinkte.
'Werkte
het
een
beetje?'
Die
nacht
werd
hij
precies
om
middernacht
wakker
en
lag
hij
met
gespitste
oren
onder
de
wollen
dekens.
Buiten
was
het
zo
stil
dat
hij
het
noorderlicht kon horen suizelen en klikken. Niemand riep
zijn naam.
Om half een kon hij niet langer aan en stond hij en
snelde naar het
raam. Zijn voeten vertoonde niet de minste neiging aan
de vloer vast
te vriezen. Yilore stond aan de overkant van de rivier
en haar
zilveren haar golfde. Ze omhelsde Wulf, de sjamaan die
blijkbaar toch
minder bejaard was dan hij eruit zag. Later
wordt
Lers
inderdaad
een
koopman,
een
koopman
zo
onbetamelijk
rijk
dat
een
van
de
zilverharige
buurmeisjes
ten
slotte
toestemt
hem
te
huwen.
Briget
is
beslist
beeldschoon, voor een mens met niet meer dan
een paar druppels sneeuwspokenbloed dan, maar ze haalt
het natuurlijk
niet bij Yilore. Nadat ze hem twee dochters en een zoon
gebaard
heeft, brengen ze nacht voortaan door in gescheiden
slaapkamers.
Vlak
voordat
hij
zijn
bewustzijn
verliest,
verschijnt
er
een
brede
grijns
op
zijn
gezicht.
Hij
heeft
altijd
geweten
dat
hij
pas
zou
sterven als hij
het beste meisje van Servalle had gehad. Als hij toen
niet had volhard
in zijn wens haar te vervoeren, dan zou hij zich nu niet
tien meter
onder water bevinden, maar dan had hij haar ook nooit
bemind.
Miléna, het havenhoertje,
De steeg in het havenkwartier baadde in de gloed van zachtroze verlichting. De werktijden van Miléna waren ’s avonds en ’s nachts. Het was soms lastig met vriendinnen af te spreken Desalniettemin zou ze niet willen ruilen met hen. Een stukje vrijheid, weelde, aandacht en natuurlijk de seks, dat zou ze nooit opgeven! De mooie blondine stapte het luxe etablissement, De Děvka in. Een dikke dame met een flink decoleté op vrij zicht tentoongesteld, stond achter de bar. ‘Goedenavond madame de Gruby.’ ‘Milena! Meisje, kom binnen, kom binnen. Hij zit al een uur op jou te wachten, blondynka.’ Milena lachte madame de Gruby hartelijk toe. ‘Ja, vanavond is zijn laatste avond. Morgen varen ze uit. De maand is omgevlogen en ik heb niets te klagen gehad.’ ‘Je zal hem wel gaan missen, meid.’ Uit een kast haalde Gruby de werkkleding en attributen van Miléna tevoorschijn. Met een harde klap zette ze een kistje op de bar. ‘De darovat, je giften, alles erin hè.’ ‘Natuurlijk! Heb ik het ooit niet gedaan, soms?’ Miléna greep beledigd haar spullen bij elkaar en vertrok. Stomme dikke troela!
Een hoogpolig rood tapijt in de gang dempte haar voetstappen. Deze was niet geluiddicht te krijgen. Gekreun, gehijg en het zo nu en dan klappen van een zweep, waren de gebruikelijke nachtelijke geluiden. Milena was er aan gewend. Ze liep rustig door, de geuren en klanken in haar opnemend. Dé voorbereiding op een goede werknacht.
In een minuscuul ragfijn blauw kleedje, stapte ze met een verleidelijke glimlach haar kamer binnen. De kaperskapitein die haar al een maand bezocht veerde op. Hij klapte verrukt in zijn handen. ‘Miléna! Mijn schone verleidster. Bij de ballen van Madhi - bij de aanroeping van zijn god hief hij zijn armen demonstratief in de lucht- wat zie je er weer verrukkelijk uit vanavond!’ ‘Heb je iets voor mij meegenomen?’ Ze boog diep voorover en gaf hem een kusje op zijn voorhoofd. De kapitein drukte zijn gezicht tussen haar borsten en snoof haar parfum op. Ze trapte hem zachtjes achterover op het bed en ging schrijlings op hem zitten. ‘Geef op piraat.’ Ze liefkoosde het enorme litteken op zijn wang. Blozend gaf hij haar een pakje. ‘Oh!’ Nu was het Miléna die verrukt keek. ‘Een ijspookhaar!’ Het kostbaarheid ging direct in het kistje. Deze maand was ze zeker nummer één! Geen hoer in Incagrad die hier tegen op kon. Helena zou trots op haar zijn. De kaper greep plots haar arm stevig vast. Zijn gezicht stond ernstig. ‘Je moet met mij mee Miléna, je hebt het beloofd, ik heb je alles gegeven.’ Smekend keek de piraat het hoertje aan. Natuurlijk had hij haar alles gegeven! Milena was niet de eerste de beste hoer van de havens. ‘Oh Shaitan, mijn kaperkapitein...’ Dramatisch wende ze haar hoofd af. ‘Je bent meer waard, mijn liefste. De gedachte dat er straks een andere vent jou..’ Genoeg nu ! Miléna kuste hem vol op de mond en scheurde zijn hemd open. Wat ze zag beviel haar allermeest. Ze hield van tanige kerels. Hoe meer littekens, hoe ruiger en dus des te beter. Ze gaf de kapitein waar ze zelf al de hele avond zin in had, en hij lag al snel afgepeigerd te ronken. Zachtjes doorzocht ze zijn spullen, maar vond niks kostbaars meer. Hij kreeg nog een klein kusje op zijn kruin, voordat ze vertrok. Op naar de volgende klant. Lieve
sukkel dat je er bent. Ja ze
hield
van
haar
werk!
Verloren
en
herwonnen Muhad Adir was een schitterende stad met zijn wit bepleisterde huizen en gouden koepels. Maar deze oosterse Metropool kon Angélo niet langer bekoren. Simpelweg omdat De Winterrivier lokte. Zijn halve leven had Angélo aan de lippen van zijn Grootvader gehangen en de reisverhalen van de oude man in zich opgenomen alsware ze van hemzelf. De andere helft van zijn leven bestond uit het eindeloze geklots van de rivier tegen de boeg van De Helena. Een goddelijker geluid bestond er voor hem niet. De reis - die pas acht jaar geleden in Servalle begonnen was - had Grootvader's verhalen nieuw leven ingeblazen en Angélo was vastberaden om De Winterrivier te temmen. Dan kon hij zijn belofte aan de oude man nakomen; zijn eigen kinderen en kleinkinderen verhalen over de wonderen en waanzin van De Winterrivier! Zuba'ir spiedde vanaf zijn uitkijkpost naar het schip. Zo zag hij ze maar zelden. De Servallaanse zeelui liepen trots over het dek, zich bewust van alle ogen die hen nakeken. De vaandels waar het familiewapen op prijkte, wapperden onverschrokken in de wind terwijl de driemaster de haven uitvoer. Een dag eerder had Zijne Koninklijke Godheid de Zevende Madhi van Muhad Adir, Zuba'ir ontboden. Er was een schip in de haven welke een uiterst interessante lading bezat. De Grote Madhi had zelfs een uitzonderlijk hoog bod gedaan voor het gekooide sneeuwspookmeisje, maar de kapitein zag het als een belediging om haar geschenk te verkopen. Geen enkel bod zou hoog genoeg zijn en daarmee basta. Nu was het de taak van de edele Zuba'ir om De Helena in zijn geheel tot eigendom van de Grote Madhi te maken. Met een poel vol getrainde en aan magie onderworpen pinguïnhaaien moest dat geen probleem zijn. De Grote Madhi had niet voor niets om zijn diensten gevraagd. Angélo zat in kleermakerszit op het dek en draaide zijn gezicht naar de zon. Met gesloten ogen genoot hij van de warmte op zijn huid. Hij voelde hoe het lied van Grootvader vanuit zijn diepste wezen opborrelde en zijn weg vond naar zijn lippen. Een stuk zalmtandivoor draaide tussen zijn vingers terwijl Angélo oude woorden prevelde. Zonder zijn ogen te openen, tastte hij naar zijn gereedschap. Kerf na kerf zag hij voor zijn geestesoog hoe het beeldje vorm kreeg. Een inktvis, natuurlijk, want die maakte hij het mooist. Hij was nog maar net begonnen toen hij een schaduw over zijn gezicht voelde vallen. Geërgerd opende Angélo zijn ogen. Kapitein Giuseppina glimlachte naar hem. 'Ik zie dat je al weer aan de slag bent gegaan, Angélo. Mooi. Al jouw beeldjes zijn verkocht, weet je.' 'Hmmm.' 'Toch moet ik je vragen om je beeldhouwwerk nog even uit te stellen.' De jongen fronste, maar zei niets. Angélo zag hoe de kapitein argwanend naar de haven keek, die inmiddels niet meer dan een speldenknop aan de horizon was. 'De reis loopt voorspoedig,' vervolgde ze. 'Iets tè voorspoedig naar mijn idee. Ik had meer tegenstand verwacht van ons aangekondigde vertrek.' De vrouw keek Angélo nu indringend aan. 'Ik wil dat je bovendeks blijft en je ogen open houdt.' Met een loom gebaar legde Angélo zijn spullen opzij. 'Goed moeder.' Vijf zwartglanzende ruggen verschenen beurtelings aan het wateroppervlak. De pinguïnhaaien volgden het schip nu al anderhalve mijl zonder iets te doen. Maar nu werden de beesten wilder. Ze sprongen hoog op - alsof ze de situatie aan boord wilden inschatten - om vervolgens met een flinke klap in het water terug te vallen. Zo sierlijk als deze dertig meter lange beesten konden zijn, zo onbeholpen deden ze nu. En ze kwamen steeds dichterbij. Angélo en de rest van de bemanning hadden hun positie ingenomen. Ze keken nat en wantrouwend naar de beesten, in afwachting van orders. Angélo wist dat de waterstraat vanaf hier smaller werd om vervolgens scherp zuidwaarts af te buigen. Een ideale plek voor moeilijkheden. Zuba'ir stond op een klif, waar hij goed zicht had op de scherpe ronding van de rivier. Zijn armen hield hij gestrekt voor zich en met grootse bewegingen joeg hij zijn roofdieren hoog uit het water. Alles wat de glinsterende oogjes opvingen, werd in Zuba'irs geest opgeslagen. Hij koos zijn aanvalshoek. Als waren ze één wezen, sprongen de drie pinguïnhaaien aan bakboordzijde hoog op uit het water. Maar deze keer niet zijdeling van het schip. Een enorme schok voer door de driemaster. Bij de tweede schok hoorde zelfs Zuba'ir, die toch zeker een mijl verderop stond, het schip pijnlijk kraken. Zijn mondhoeken krulde. Er kon niet anders dan averij opgelopen zijn. Twee harpoenen joegen dwars door de spetters, recht op de dichtstbijzijnde pinguïnhaai af. Maar de door magie beschermde dekveren werden nieteens geschampt. Ook een derde harpoen ketste af en verdween in de golven. Aquarius, de waterbezweerder, had al lang geleden onder dwang van de kapitein, zijn onenigheden met Ventorian, de windbezweerder, laten varen. Ze hadden zelfs hun krachten gebundeld en waren inmiddels zeer bedreven in het oproepen van watermasten. Kolkend en briesend, rees er een enorme watermast op uit de rivier. Het kronkelde naar bakboord met als enige doel de aanvallers te verslinden. Zuba'ir keek met ontzag naar de kolkende watermassa. Bezweerders die deze bijzondere combinatie van wind en water beheersten, zouden hem nog goed van pas komen. De twee roofdieren aan stuurboordzijde reageerden op het bevel van hun meester en doken op de watermasten af. Met een reusachtige sprong botsten ze tegen de muur van water. Op dat moment schreeuwde Zuba'ir een krachtige spreuk en de kolon water spatte in miljoenen druppels uiteen. Aquarius en Ventorian hadden geen tijd om zich te verbazen. Een derde dreun. Luid gekraak. Alom geschreeuw. De bezweerders haastten zich om een nieuwe watermast te maken, maar met schijnbaar hetzelfde gemak spatten de twee pinguïnhaaien erdoorheen. Angélo was tot halverwege de middelste mast geklommen. Het gedrag van deze pinguïnhaaien was allerminst natuurlijk te noemen. En de watermasten hadden tot dan toe altijd met succes de roofdieren weten te verjagen. Angélo speurde de oevers af en zag zijn vermoedens bevestigd in de vorm van een wijdsgebarende figuur. Hij stond bovenaan een steile rotswand en had duidelijk zijn aandacht op hen gericht. Kostbare seconden leken op eindeloze minuten. Eindelijk! De kapitein had Angélo zien zwaaien en ze seinde ten teken dat ze hem begrepen had. Kapitein Giuseppina schreeuwde om boven het tumult uit te komen. ‘Ventorian, Aquarius,’ ze veegde het water uit haar gezicht. Ze zag hoe beide mannen houvast zochten aan de reling en haar vragend aankeken. ‘Daar, op die klif. Stuur er een watermast op af!’ Zuba’ir keek naar het tafereel beneden hem. Het zou niet lang meer duren voor hij zijn mannen het water op kon sturen. Grove stukken hout dreven al op de rivier en de eerste kisten lading zouden spoedig volgen. Tevreden veegde hij de zweetdruppels van zijn voorhoofd. Maar zijn triomf was van korte duur. Voor hem rees een nieuwe watermast op en met oorverdovend geraas kwam het op Zuba’ir af. Zijn afwerende spreuken deden de kolk wankelen, maar niet versplinteren. Hij had de brute kracht van zijn roofdieren nodig, maar die bevonden zich te ver weg. Zuba’ir hief zijn arm en met een krachtige beweging stootte één van zijn pinguïnhaaien door het wateroppervlak, vlak naast De Helena. ‘Ongelooflijk,’ mompelde Angélo. Nog nooit had hij een pinguïnhaai zo hoog zien springen. De witte buik van het dier schuurde langs de reling die weerloos versplinterde. Het dek kraakte vervaarlijk onder het enorme gewicht van het roofdier. Het hapte wild om zich heen en vol afgrijzen zag Angélo hoe het beest een van de mannen verscheurde met zijn gezaagtande snavel. Pikzwarte ogen loerden rond en vonden doel. De nagels aan de zwemvliezen krasten over het dek en het dier glibberde op zijn buik richting de bezweerders. Angélo liet zich uit de mast glijden en greep een ketting. In een poging de pinguïnhaai af te leiden, beukte hij met de ketting op de zwemvliezen. Maar dit leek het dier niet te hinderen. Angélo schreeuwde naar Ventorian, welke zich voor een ogenblik naar het geweld achter hem omdraaide. Hij gilde. Op nog geen vijf passen afstand van hem hapte vlijmscherpe tanden rond in de lucht. Toen het dier een schrille krijs uitstootte, botste Ventorian van schrik tegen zijn collega. Onafgebroken werd Zuba'ir gegeseld door de druppels van de watermast. Hij had de grootste moeite staande te blijven en was het zicht op het schip kwijt. Ineens zakte de watermast in elkaar en verdween in de rivier alsof het nooit had bestaan. De man schudde het water uit zijn haren en bekeek vlug de situatie. De onmiskenbare vorm van de pinguïnhaai kroop rond op het dek. Mooi. ‘Rustig aan liefje,’ gebood Zuba’ir zijn roofdier. In zijn geest doemde het beeld op van twee mannen die in paniek achteruit stommelden. Aan de kleding te zien waren het de bezweerders. ‘Jaag ze overboord, maar dood ze niet.’ De pinguïnhaai spande zijn spieren, maar werd overrompeld door de bemanning. Zuba'ir zag te laat hoe een net over het dier werd geworpen. Wind wervelde om zijn snavel en met een dikke ketting werd de bek voorgoed vastgesnoerd. Het beest spartelde om vrij te komen, maar daardoor kwam het verzwaarde net alleen maar strakker te zitten. De waterbezweerder boog een krachtige straal water naar het beest om zo de mannen te helpen. De pinguïnhaai werd onder luid geschreeuw van boord geduwd. Zuba’ir vloekte luid. Deze klus begon uit de hand te lopen! Angélo stond hijgend bij de gesneuvelde reling en zag hoe de pinguïnhaai naar de bodem zonk. De mannen om hem heen schreeuwden triomfantelijk, maar Angélo deelde hun vreugde niet. Er joegen nog vier van die monsters rond het schip en die zouden ze niet op eigen kracht kunnen uitschakelen. Angélo draaide zich om naar de brug en zag dat zijn moeder al naar hem stond te kijken. Ze knikte instemmend. Het was tijd. Deze ellende had lang genoeg geduurd! Vanonder zijn shirt haalde Angélo een klein fluitje. Een hoog, voor mensenoren niet hoorbaar geluid sneed door lucht en water. Driemaal floot hij. Toen hief hij een gezang aan. Eeuwenoude magische woorden rolden over de rivier en zochten dansend hun weg. Ze paaiden en liefkoosden, smeekten en aanbeden. Vier pinguïnhaaien zochten elkaar op, maakten vaart en stevenden nu op de gehavende kant van De Helena af. ‘Houd je gereed!’ werd er geschreeuwd over het dek. De zwarte ruggen verdwenen onder water om meer vaart te maken. Voor een moment leek het doodstil te worden op de rivier. Niemand durfde geluid te maken en alle ogen waren op het golvende water gericht. Alleen het gezang van Angélo weerklonk. Oprecht en krachtig. De gele snavels werden zichtbaar en met luid gespetter, sprongen de vier roofdieren uit het water. Iedereen zette zich schrap. Op dat moment steeg er een muur van water op, die de beesten uit hun koers dwongen. Een enorme Kraak rees op vanuit de diepten en slingerde zijn tentakels om de dichtstbijzijnde pinguïnhaai. Acht armen braken moeiteloos door de beschermende bezwering heen en vermorzelden het slachtoffer. De Kraak liet zijn prooi evensnel los als dat hij het gegrepen had. Pijlsnel zwom hij achter zijn tweede prooi aan. Een luid gejuich steeg op van het schip, als om het machtige dier aan te moedigen. Aquarius en Ventorian renden naar de brug, waar ze goed zicht hadden op de klif. Een nieuwe watermast raasde recht op de figuur af, die daar nog steeds met uitgestrekte armen stond. Eén pinguïnhaai deed nog een poging om door de watermast heen te springen, maar de Kraak plukte hem uit de lucht, nog voordat zijn snavel de eerste druppels hadden bereikt. De pinguïnhaai beet om zich heen en vond vlees. Met een ijselijk gefluit, verdwenen beide dieren onder water. Zuba'ir was koppig en wilde zijn nederlaag niet toegeven. Te lang was hij blijven staan op de rots en de watermast had hem gegrepen. Hij tolde en tolde, wist niet meer van boven of beneden. Water en lucht beukten zijn lichaam en slechts op zeldzame momenten wist Zuba'ir kleine beetjes lucht naar binnen te zuigen. Het vocht wat ongewild mee zijn longen in kwam, bezorgde hem hoestbuien. Maar hoesten lukte niet. Het gevecht tussen inademen of uithoesten, maakte dat hij moest kokhalzen. In een wanhopige poging om uit de moordende greep los te komen, proestte hij een spreuk. Het tollen stopte abrupt en de watermast spuwde de man uit, alsof hij een bedorven narwal was. Zuba'ir tuimelde enkele meters omlaag en kwam hard op de kiezels van de oever terecht. Hoestend en kokkend, draaide hij op zijn gekneusde zij. Het duizelde hem nog, maar het besef dat hij naar de bescherming van de struiken moest gaan, overheerste. Hij sleepte zijn lichaam weg van de rivier, zijn ontbijt vermengd met bloed op de kiezels achterlatend. Angélo zocht ingespannen de rivier af. Een troebele substantie kleurde de voet van de watermast en Angélo had een bang vermoeden van welk waterwezen dat afkomstig was. Het ijselijke gefluit suisde nog na in zijn oren. 'Daar, bij de achtersteven!' De stem van de jonge matroos sloeg over van opwinding. Angélo rende over het dek om naar de aangewezen plek te kijken. Nog geen twintig voet achter het schip verschenen grote luchtbellen. Direct daarop spatte de Kraak uit het water. Dreigend hief hij beurtelings zijn tentakels, welke vol bijtwonden zaten. Om hem heen zwommen de twee overgebleven pinguïnhaaien. Hun eens zo gladde verendek was flink gehavend. Ze vielen niet meer aan. Het gemis van opdrachten deed hen twijfelen en onrustig bleven ze rondzwemmen. Ook de Kraak leek af te wachtten, te zwak om beide jagers aan te vallen, te trots om te verdwijnen. Angélo voelde zijn maag krampen toen de gapende wond op een van de tentakels even zichtbaar werd. Zijn Kraak. Zijn beschermer. Hij moest wat doen. 'De harpoenen, de netten! Doe dan iets!' schreeuwde Angélo. Al gauw suisde de eerste harpoen door de lucht. Andere mannen om hem heen stampten luid op het dek en schreeuwden en joelden en zwaaiden wild met hun armen. De harpoen trof doel en boorde zich ditmaal diep in zijn slachtoffer. Hoewel de wond niet dodelijk was, krijste de pinguïnhaai onbedaarlijk. Toen ook de watermast hun kant op kwam, doken de pinguïnhaaien onder. De Kraak joeg hen nog enkele meters na, maar minderde al gauw vaart. De handen van Angélo tintelden onder de aanraking van het weke vlees. De Kraak had op Angélo's verzoek een van zijn armen op het dek gelegd. Nu stond Angélo, samen met zijn moeder, rond de rauw opengereten wond. Angélo sloot zijn ogen en hief een gezang aan. Hij voelde hoe het zachte gefluit van zijn beschermer hem vergezelde in het diepste van zijn wezen. De magie van de Kraak stroomde door hem heen en gaven de oude woorden helende krachten. Beetje bij beetje sloot de wond zich. Dankbaar boog Angélo zijn hoofd naar de Kraak, en iedereen die zich op het dek bevond volgende zijn voorbeeld. De enorme Kraak liet nog een keer zijn hoge gefluit horen en verdween toen weer naar de diepten van de rivier. Vanuit het struikgewas had Zuba'ir het tafereel gadegeslagen. Vandaag was hij zijn meerdere tegengekomen. Grimmig besefte hij dat hij net zo goed had kunnen sterven, want in Muhad Adir wachtte hem geen ander lot. Marysa's val – Servalle- Marieke Frankema Voor de derde keer loop ik een ronde door het appartement. Het moet mijn thuis worden. Alles moet kloppen vanavond. Wel fijn dat Pafrem Margoni dit appartement voor me heeft geregeld. Ik moet er niet aan denken om het in mijn eigen appartement te… Nog even niet aan denken. Thuis. Ik moet me thuis voelen. Ik begin weer te ijsberen. Lizan's aquarium is schoon. Te schoon? Zou het opvallen? Het lijkt nu of ik net vanmiddag haar aquarium heb schoongemaakt. Dat kan natuurlijk. Ja. Weer een beetje informatie voor mijn rol. Lizzy wordt door mij vertroeteld. Haar ogen volgen me terwijl ik door de kamer banjer. Ze is verbazingwekkend snel aan mij gewend geraakt. Ik merk dat ik ook op haar gesteld ben, hoewel ik haar eerst griezelig vond met al die zuignappen op veel te veel armen. Zou ze honger hebben? Ik loop naar de keuken en pak een paar kreeftjes uit de kast. Daar heeft ze vast wel zin in. Ze zwemt in ieder geval meteen naar de rand van haar bak en steekt al twee armen boven het water uit. Het lijkt of ze lacht. Misschien kan ik dat straks meenemen, als ik een anekdote nodig heb. Oh, man, de zenuwen gieren door mijn buik. Het voelt alsof ik een premiere moet spelen, of misschien is het zelfs nog wel heftiger. Ik kijk naar de wijn, die al op tafel klaar staat. Je ziet er niks aan. Niks verraadt dat er… Nee, niet aan denken. Straks krijg ik rode vlekken van de stress. Oh nee! Dat kan nu al zo zijn! Ik ren naar de grote spiegel in de slaapkamer. Ik zie er perfect uit. Geen rode vlekken. Prachtige jurk. Moet ik deze wel aanhouden? Is het niet zonde als ik deze nooit meer aan kan omdat hij me doet denken aan… Weer die zenuwen. Nee, kom op. Ik ben Marysa Eyelet, ik heb glansrollen gespeeld in alle theaters van Servalle, ik heb de grootsten tot huilen gebracht met mijn spel. Ik ben de minnares van Diamo Margoni, Pafrem van een van de grootste families van landelijk Servalle. Ik heb niets om bang voor te zijn. Ik kijk mezelf recht in de ogen. Koel. Berekenend. Geen gevoelens dan die die ik speel. Ik heb het onder controle. Mijn haar zit goed. Mijn lippen doe ik straks, als hij er bijna is. De gedachte aan hem stuurt visjes naar mijn onderbuik. Gio, de mooie man. Ik snap wel dat hij Alexa heeft afgewezen. Ze mag dan een Margoni zijn, ze is lelijk als de nacht en hij… Hij kan elke vrouw krijgen die hij maar hebben wil. En de vrouw zal blij zijn. Als ik denk aan wat hij doet onder de dekens… De visjes vermenigvuldigen zich in rap tempo. Misschien kan ik nog één keer… Diamo hoeft het niet te weten. En als hij er wel achter komt, dan hoorde het gewoon bij mijn rol, toch? Oh, de gedachte om Gio nog een keer te mogen beminnen. Zijn zwarte haar, zijn slanke heupen, welgevormde borstspieren. Bij de heilige Behemoth, wat een verlies voor de wereld als ik doe wat ik moet doen. Moet ik het doen? Wat als ik hem gewoon de waarheid vertel? Dan gaan we samen naar de Waterstraten, zoeken een boot met een vriendelijke kapitein die alle begrip heeft voor de situatie. Uiteraard in ruil voor een zakje parelmoer. Ik heb nog wat liggen onder mijn matras in mijn eigen appartement. Dan moeten we even terug naar landelijk Servalle en dan snel weer naar deze buurt. Oh, hoe heerlijk moet het zijn de liefde te bedrijven op de open zee. Gio in het licht van de zonsondergang, dat moet hemels zijn. Ergens slaat een klok en ik schrik op uit mijn dagdroom. Ik tel zes slagen, maar heb ik er een paar gemist? Ik kijk uit het raam. De zon kleurt langzaam koperrood. Nee toch zeker, zo laat al! Ik voel de uitwerking van mijn dromen nog in mijn onderbuik, maar het mag niet. Hij kan elk moment hier zijn. Lizzy knaagt op een kreeftenstaart. Ik laat het maar zo. Dan heeft ze iets om mee te spelen. De wijn staat op tafel. Ik zet de glazen ernaast nog een keer recht. Alsof ze dat twee keer geleden nog niet stonden. Ik haal de stop van de fles en ruik. Niks bijzonders. Goed dan. Dit moet het zijn. Hij mag komen, het doek mag op. Ik kijk uit het raam. De gracht voor het huis is rustig. In een steegje aan de overkant zie ik een man staan. Hij komt me bekend voor. Houdt Diamo me in de gaten? Stik! Dan is het hem echt menens met Gio. Alexa moet kapot zijn geweest van zijn afwijzing. Er zijn maar weinig dingen die Diamo Margoni persoonlijk raken en zijn dochter Alexa is zijn grootste zwakte. Een gondel komt voorvaren. Ik herken Gio meteen. Ongelooflijk, wat doet die man met mijn lichaam! Nog even en mijn knieën begeven het! Stel je niet aan, Marysa. Je bent nu Natalja. De man in de steeg trekt zich terug in de schaduwen. Zeker weten een Margoni. Stik, stik, dubbel stik. Ik tel de voetstappen op de trap. Ze zijn sneller dan gemiddeld, hij heeft er zin in. Een bescheiden klopje, hij weet dat ik op hem wacht. 'Gio,' zeg ik als ik de deur open en hem begroet. De blijdschap hoef ik niet te spelen. Ja, ik ga zeker aansturen op intiem contact. 'Natalja, mijn engel.' Hij ruikt heerlijk. Zijn donkere ogen verslinden me. Hij kust me en ik voel de school vissen weer door mijn schoot schieten. Ik wil hem! Ik druk me tegen hem aan, hij omvat mijn borst met zijn hand. Ik wil dat hij nooit meer ophoudt. Zijn andere hand vindt de eerste knoop van mijn jurk. Ik hou mijn adem in om hem meer ruimte te geven. Los. Heerlijk, ga door! Zijn tong verkent mijn hals. Mijn handen zoeken zijn huid. Ik geef me volledig aan hem over. Zaken komen later wel. We liggen heerlijk naakt tussen de lakens. Ik voel zijn hartslag onder mijn wang. Zijn handen kroelen door mijn haar. Ik zie ons in mijn visioen, samen op een boot op de Winterrivier. Vreemde landen bezoeken. Verschoppelingen, maar wel samen. Maar de man in de steeg. Hij zal niet de enige zijn. Ik ken Diamo. Hij weet alles. Hij komt overal achter. Misschien kijkt er nu wel iemand door een miniem gaatje in de muur naar ons, hoe we als geliefden tegen elkaar aan liggen. Ik moet bedenken wat ik moet doen. Heb ik een keus? En wacht even, ga ik alles wat ik heb op het spel zetten voor Gio? Waar ben ik mee bezig? Met Diamo heb ik alles. Hij is rijk, zijn wil is wet. Ik zal alleen nog hoeven spelen voor mijn plezier. Afgelopen met de audities, het op een houtje bijten als er weinig animo is voor de show waar je je met hart en ziel in hebt gestort. Diamo geeft me zekerheid. Hij is geen Gio in bed, maar ik zou hem misschien wat trucjes kunnen leren. En met Diamo weet ik zeker dat ik lang en gelukkig zal leven, vrij van alle zorgen. 'Ik ga me even opfrissen,' zeg ik zachtjes en loop naar de badkamer. 'Eh… Er is wijn in de woonkamer, als je zin hebt…?' Ik kijk mezelf aan in de spiegel. Ja, ik maak de juiste keuze. Ik laat water over mijn handen lopen, droog ze af en fatsoeneer mijn haar een beetje. Ergens hangt nog een zweempje twijfel. Als ik Gio de waarheid vertel, zouden we dan niet toch? Maar nee. Diamo weet alles. Diamo zal me vinden, opjagen als een dier en doden op een manier die minder genadig is dan gif in de wijn. Ik hoor Gio in de woonkamer, glas tinkelt. Ik weet het niet, ik kan toch niet… Nee, ik kan niets anders dan doen wat ik moet doen. Ik kijk mezelf nog een keer aan. 'Marysa, ik hoop dat je jezelf nog aan kunt kijken na vanavond,' mompel ik. Gio zit op de bank. Mijn blik vliegt meteen naar de wijn. Twee glazen, eentje vol, de andere bijna leeg. Stik! Ik heb geen keus meer. Ik probeer naar hem te glimlachen, maar mijn lippen weigeren dienst. Hij zit vreemd, een soort van onderuitgezakt. Gaat het zo snel? 'Wat is er met me? Wat heb je gedaan?' 'Niets,' zeg ik. Ik zet mijn onschuldige en tegelijkertijd bezorgde blik op. Ik heb me nog nooit zo afschuwelijk gevoeld bij het acteren. 'Voel je je niet goed?' 'Nee, ik voel me afschuwelijk. Hoe… De wijn… Hij proefde vreemd.' Ik zie zijn adem moeilijker gaan. Ik ben misselijk, ik voel hoe spijt mijn ingewanden verteert. Dit gevoel moet ik onthouden, dit kan ik nog gebruiken. Lizzy spettert met water. Ik zie het wel, maar het dringt niet door. Er parelt een zweetdruppel op zijn voorhoofd. Voordat ik het besef zit ik naast hem, en veeg de druppel weg met een teder gebaar. Ik heb gedaan wat ik moest doen. Diamo zal trots op me zijn. Toch voel ik een brok in mijn keel. Gio, ik wil je niet kwijt. Kan ik hem bij me houden? Is er een manier om hem nog te redden? Hoe lang duurt het voordat het gif de genadeslag geeft, is er nog tijd? Ik voel een steek in mijn onderbuik. Ik kijk verrast omlaag. Gio houdt een glanzend voorwerp vast. Een mes. Het lemmet is verdwenen. In mijn buik. Ik kijk hem verschrikt aan. Hij kijkt grimmig terug. Nee, zo mag hij niet kijken. Gio, jij moet mooi blijven! De pijn wordt erger. Ik voel warmte zich verspreiden over mijn benen. Vochtig. Ik bloed. Gio kijkt me aan alsof ik afval ben. Nee, Gio, het was niet mijn… Alsjeblieft… 'Jullie plannetje is mislukt,' fluistert hij. Zijn gezicht is zo dicht bij dat van mij, maar ik voel geen enkele opwinding meer. Hij haat me. Dat steekt erger dan het mes. Ik wil zo veel tegen hem zeggen, maar ik kan geen geluid uit mijn keel krijgen. 'Jammer voor je dat ik de wijn niet echt heb opgedronken. Arme. lelijke Alexa Margoni. Ze houdt zo veel van mij dat ze me nu zelfs redt uit de wraak van haar familie.' Alexa? Maar hoe… 'Ze schreef me wat jij en de Pafrem van plan waren. Dus heb ik mijn eigen plannetje getrokken. Je maakte het me erg makkelijk, Natalja. Of moet ik Marysa zeggen?' Ik merk dat ik mijn grip op de realiteit verlies. Een zwart gat wacht op mij, ik glij er steeds iets dieper in weg. 'Wel jammer. Je bent een lekker diertje. Ben blij dat ik je nog eens mocht bezitten.' Nog één keer zijn ogen zien. Ik zie verloren dromen. Ik val. Zilvertands onbehagen – Muhad Adir - Okke ‘Effendi! Bij mij krijgt u de beste prijs voor uw handelswaar!’ De vingers van de koopman trokken aan de mouwen van Korst Zilvertand, kapitein van de Profijt. De zon brandde op Zilvertands schouders; het lawaai in de bazaar was oorverdovend, de geur van rottend schapenvlees was overweldigend en dit was al de zevende koopman die hem aanklampte. Maar Zilvertand onderdrukte de neiging om de vingers weg te slaan; met een korzelig gemoed is het slecht zakendoen. Hij was verantwoordelijk voor de Profijt, haar lading en zijn gezin aan boord. De bazaar van Muhad Adir bood ongekende mogelijkheden voor een oplettend koopman. Hij zou Muhad Adir pas verlaten zodra zijn schip een profijtelijke lading in haar ruim had. Het zou onvergeeflijk zijn als hij zich door de hitte of lokale gebruiken van de wijs zou laten brengen. Zuchtend hield Zilvertand zijn pas in en monsterde de koopman die hem had aangesproken. Hij zag een breedgeschouderde gestalte met een donkere huidskleur en overdadig behaarde armen, een onmiskenbaar teken van een avontuurtje van één van zijn voorouders met een bergtrol. De ogen van de koopman leken ook niet geheel menselijk: ze stonden abnormaal scheef en glansden met een gouden gloed in het diffuse licht van de bazaar. Een grijns onthulde enkel bruine stompjes, niet het ivoor wat Zilvertand verwachtte. ‘Koopman, zeg mij waarom ik zaken met u zou willen doen,’ mompelde Zilvertand. ‘Ach, effendi, uw wijsheid evenaart die van de Mahdi!’ De koopman danste van vreugde, trok Zilvertand zijn winkel in en duwde hem in een stapel kussens. ‘Mijn naam is Ibrahim El Boudifi.’ De koopman maakte een diepe buiging. ‘Achterneef in de vierde graad van onze wijze Mahdi en beëdigd chroniqueur van zijn dynastie. Uit tijdverdrijf bezit ik tevens een bescheiden nering: El Boudifi Import & Export.’ Op zijn vingerknip bracht een meisje een dienblad met een zilveren theepot en kunstig bewerkte glazen. ‘Eerst drinken wij thee, dan praten wij over handel.’ Het was koel in de winkel en Zilvertand was blij dat hij het stof van de bazaar weg kon spoelen. Zo onopvallend mogelijk liet hij zijn blikken door de winkel dwalen terwijl El Boudifi de voordelen van het zakendoen met zijn handelshuis opsomde. Zilvertand zag wandtapijten, koperwerk, door bergtrollen uitgehakte standbeelden, allerhande textiel en een vitrine wiens inhoud het zonlicht in blauwe stralen weerspiegelde. Zilvertand vermoedde dat de vitrine adamantium tentoonstelde. Hij likte zijn lippen. Als hij met El Boudifi’s koopwaar heelhuids Utgard wist te bereiken, dan kon hij eindelijk het laadvermogen van de Profijt vergroten. Wellicht zelfs een eigen kajuit voor zijn dochter Karen laten timmeren, die ze tegen die tijd zeker nodig zou hebben. ‘Effendi, de conclusie is onvermijdelijk: ik geef u de best mogelijke tegenwaarde voor uw lading, dus u heeft vandaag uw fortuin gemaakt! Wat een bijzonder gelukkig toeval dat wij elkaar tegenkwamen!’ El Boudifi gooide vier klonten suiker in zijn glas, roerde even en slurpte zijn thee naar binnen. Zilvertand maakte dankbaar gebruik van de onderbreking. ‘El Boudifi, mijn naam is Korst Zilvertand…’ ‘Kapitein van de Profijt, een schip met een laadvermogen van driehonderd ton, gisteravond afgemeerd,’ onderbrak de koopman hem. El Boudifi grijnsde. ‘Informatie is voor een handelaar van levensbelang, effendi. Wat mijn informanten niet weten is de aard van uw lading. Mag ik u vragen wat u te bieden heeft?’ ‘IJzerhout, medicinale kruiden, bitternoten en mastodonthuiden.’ Zilvertand was blij dat El Boudifi ter zake kwam, want het halfmenselijke gezicht boezemde weinig vertrouwen in. Drie uur lang marchandeerde hij met El Boudifi over de tegenwaarde van zijn lading. Zilvertand had zijn zinnen gezet op een mengeling van textiel, tapijten, koperwerk en vooral het kostbare adamantium, dat hoegenaamd geen laadruimte innam. El Boudifi bood waardig tegenstand, maar gaandeweg bekroop Zilvertand een gevoel van onbehagen. Het ging wel erg gemakkelijk. Tijdens eerdere gesprekken die ochtend waren de kooplieden van Muhad Adir met gespeelde woede opgesprongen over Zilvertands vermeende inhaligheid. Ze hadden krokodillentranen geplengd over zijn hardvochtigheid. Ze hadden hun kinderen uit de keuken gesleurd en dramatisch gewezen op hun magere lijfjes. Maar El Boudifi grijnsde alleen maar. Natuurlijk bood hij eerst belachelijk weinig voor Zilvertands lading, maar zijn bod steeg gestaag en uiteindelijk bood de koopman een partij handelswaar die in waarde drie keer Zilvertands lading ontsteeg. Zilvertand was bepaald geen groentje, maar hij had moeite om zijn gezicht in de plooi te houden. Deze transactie zou hem schatrijk maken. Hij zou een compleet nieuw schip kunnen laten bouwen, met twee keer zo grote ruimen, kanonnen op de boeg en een dubbele kajuit voor zijn dochter. Hij zou krankzinnig zijn als hij deze handel af zou wijzen op basis van een onbestemd gevoel. Zilvertand kon een schaterlach ternauwernood onderdrukken toen hij El Boudifi de hand schudde. Hij herlas de leveringsvoorwaarden drie keer. Hij vergeleek het waarmerk met de kopieën die zijn grootvader hem had gegeven. En uiteindelijk ondertekende Zilvertand met een wild kloppend hart de contracten. Aan boord keerde zijn onbehagen terug; de transactie was simpelweg te mooi om waar te zijn. Zilvertand lag de hele nacht te woelen op zijn brits. Maar de havenmeester kraste de volgende ochtend nonchalant zijn goedkeuring onder het papierwerk en dokwerkers brachten een nieuwe lading die precies bestond uit hetgeen hij met El Boudifi overeen was gekomen. Op de terugweg droegen de mannen zijn oude lading naar een pakhuis aan de kade. Een gewapend escorte bracht een kist die veertig pond adamantium bevatte. Alles was in orde. De transactie verliep vlekkeloos. Zilvertand greep zijn dochter en danste een wilde pavane met haar op het halfdek. Karen keek hem eerst bevreemd aan, want sinds de dood van mama was haar vader slechts zelden vrolijk. Maar toen giechelde ze en gooide haar benen hoog in de lucht, zoals het hoorde. Die avond serveerde de scheepskok een feestmaal aan dek, waar de voltallige bemanning onder de sterrenhemel genoot van oude wijnen uit Servalle, gekonfijte haringen met pastinaakcompote en zoete drilpudding als dessert. Zilvertand had zelfs muzikanten aan boord bevolen, die een melancholiek maar wondermooi geluid wisten te ontworstelen aan hun luit, castagnetten en trommel. De stemming steeg tot een hoogtepunt toen Zilvertand aankondigde dat ze de volgende ochtend zouden uitvaren, want de processie die ’s middags langs de kade was getrokken had het moreel tot een dieptepunt doen dalen: in antwoord op Zilvertands vraag had een touwslager onthuld dat de processie het maandelijkse offer naar de Mahdi bracht. En inderdaad hoorde de bemanning het gehuil van een baby uit een rijkversierde wagen ten hemel schreien. De reis over Winterrivier verliep voorspoedig: de wind was gunstig, Karen maakte onbezorgd grapjes met de matrozen die ze normaal nurks behandelde en Zilvertand verheugde zich onafgebroken over de rijke lading in de buik van de Profijt. Het zeil aan de horizon bracht eerst een frons van zorg op Zilvertands voorhoofd; een ontmoeting op de wateren van Winterrivier was slechts zelden onbekommerd en vaak gevaarlijk. Turend door zijn kristalkijker ontwaarde hij een hoge reling en een langsscheeps tuig dat zorgde voor een hoge snelheid. Hij huiverde. Die romp zou heel goed enkele pelotons piraten kunnen bevatten. Maar toen hij een figuur op het halfdek zag wuiven liet hij zijn adem met een trillende zucht ontsnappen. ‘Van der Decken, zet koers naar dat schip.’ Zijn stuurman fronste, maar brulde de benodigde bevelen naar de bemanning. De Profijt kraakte ontevreden toen ze oploefde. Zilvertand voelde zich genoodzaakt om uitleg te geven. ‘Koopman El Boudifi zwaait naar ons vanaf dat schip. Wellicht hebben we een procedure overgeslagen. Misschien komt hij ons een afscheidscadeau brengen. We zijn immers overhaast vertrokken. Ik wil in ieder geval geen moeilijkheden veroorzaken; we zijn nog steeds in de wateren van de Mahdi en volgens de overlevering heeft hij stroomafwaarts enkele oorlogsgaleien liggen.’ Het onbekende schip stootte zachtjes tegen de stootwillen van de Profijt toen de matrozen beide schepen aan elkaar vastlegden. El Boudifi plaatste eigenhandig een loopplank op de reling en sprong met zijn eeuwige grijns aan boord van de Profijt. ‘Gegroet, effendi Zilvertand!’ De blik waarmee de koopman langdurig Karen bekeek beviel Zilvertand allerminst. Dat halfmenselijke monster had het recht niet om zijn dochter te bekijken. De goudgele ogen richtten zich uiteindelijk op Zilvertand. ‘Heil, koopman. Wat verschaft ons de eer van uw bezoek?’ Zilvertand deed zijn best vriendelijk te klinken, maar de onderbreking van zijn reis deed hem bijna stampvoeten van ongeduld. ‘Helaas zijn onze zaken niet geheel afgerond, vrees ik.’ El Boudifi klonk verontschuldigend, maar zijn grijns sprak dit tegen. Verbijsterd zag Zilvertand hoe El Boudifi een bootsmansfluit onder zijn hemd vandaan haalde en erop blies. Het geluid toverde een horde mannen tevoorschijn uit het tussendek van El Boudifi’s schip, die schreeuwend het dek van de Profijt op slingerden en met ponjaards de matrozen doorstaken. Karen gilde toen El Boudifi haar beetgreep en met zijn monsterlijke armen tegen zich aandrukte. Zilvertand doorbrak zijn verlamming en sprong met een verstikte kreet naar voren, maar een piraat stak een stuk staal in zijn rug. Korst Zilvertand lag bloedend op zijn dek en moest toezien hoe de piraten zijn bemanningsleden overboord slingerden. El Boudifi schaterde toen Karen hem in zijn gezicht probeerde te krabben; stompte haar toen in haar buik zodat ze dubbel sloeg. De koopman boog zich naar Zilvertand. ‘Effendi, het zal u genoegen doen te horen dat ik de charmes van uw dochter niet zal verspillen. Ik wens u een goede reis naar het Meer van Lamorah! Goede kans dat wij elkaar daar zullen weerzien.’ Ruwe knuisten grepen zijn polsen en enkels, slingerden hem overboord. Terwijl Zilvertand zonk en een ruwe huid langs zijn been voelde schuren vroeg hij zich mismoedig af waarom hij niet naar zijn onbehagen had geluisterd.
|
||
PLAATJE
VOOR
NIEUW
MICROVERHAALTJES |
||