DE JONGEN VAN
SMARAGD
door Tais
Teng
GLIPH ABAR EN
DE EILANDEN VAN MIYU
De twaalf
eilanden van de waterwereld MIYU liggen in een enorme cirkel. Elk
eiland heeft
de vorm van een teken van de dierenriem. Ze hebben namen als Leo,
Libra,
Cancer.
Elk eiland
heeft eigenschappen die bij dat sterrenbeeld horen.
Je hebt je
eigen geboorte-eiland en je sterrenbeeldeiland. Pas als je op je
sterrenbeeldeiland komt, kun je al je talenten en krachten gebruiken.
Om
werkelijk volwassen te worden moet je minstens een keer naar je
sterreneiland
reizen.
De eilanden
werden lang geleden, 98.636 jaar om precies te zijn, uit de spiegeling
van
sterren gemaakt door de god van het kwikzilver. De naam van die god was
GLIPH
ABAR.
Gliph Abar
zwom, net als alle andere goden, eindeloos door de zee en vond dat
prima. Op
een nacht keek hij echter omlaag en zag voor het eerst wat een rare
stompe
poten hij eigenlijk had. Voeten, geen prachtige wappervinnen zoals alle
andere
goden.
Mooi is dat,
dacht hij, voeten zijn om te lopen, maar er valt hier niets te lopen.
Alles is
van water.
Hij keek
omhoog.
De sterren
zagen er vast en stevig was, het enige dat niet voortdurend deinde en
hopste.
Alleen de sterrenhemel zou stevig genoeg zijn om over te lopen.
Dat moet ik
hier ook hebben, besloot hij. Hij knipte met zijn vingers en de
weerkaatsing
van de sterren in het water stolde prompt tot rotsen en zand. De
ronddrijvende
plukjes zeewier werden bossen en velden. De kleine, rode krabbetjes die
door
het wier scharrelden, veranderden in dieren en mensen.
Het is een
breekbaar soort magie: de eilanden kunnen elk ogenblik in de zee
terugzinken.
Om de betovering van Gliph Abar in stand te houden, stoken de eilanders
elke
nacht enorme vuren in de vorm van hun sterrenbeeld.
Vanaf een
hoge berg, of de rug van een vliegende walvis, zie
je `s nachts de andere eilanden als flakkerende
sterrenbeelden in de
donkere zee liggen.
Mocht een van
die vuren doven, dan zinkt dat deel van het eiland prompt in de zee
terug.
STERRENBEELDEILAND
LEO
1
`Opaal? Waar
blijf je nu toch? Er groeien ijsbloemen op je geroosterde sprinkhanen!'
Opaal keek
op. Haar grootmoeder woonde hoog op de berg, in de schedel van een
versteende
potvis. Oma Rithka leunde griezelig ver over de scherpe tanden van de
onderkaak.
Ze wuifde enthousiast.
Opaal veegde
een lok zweterig haar uit haar ogen.
Duizend
treden en daar waren er nog minstens driehonderd van te gaan. Ze
zuchtte. Zelfs
een steenbok zou blaren op zijn hoeven krijgen van zo'n idioot lange
trap.
Waarom woonde
Rithka niet gewoon ergens aan de kade? In een lief klein huisje met
rode
dakpannen en een plantenbak vol vergeet-mij-nietjes?
`Ben er
bijna, oma!'
`Hup, hup! De
pinguïns zitten
intussen pootje te
baden in je chocomel!'
Zelf huppelde
oma de trap dagelijks op en af alsof ze springveren in haar hakken had.
En vaak
nog met twee volle tassen boodschappen ook.
Magie
natuurlijk, dacht Opaal. Oma draagt vast een of andere edelsteen om
haar
enkels. Een vrouw van tachtig kon toch onmogelijk fitter zijn dan haar
kleindochter?
De trap
maakte een laatste draai naar links en Opaal stond voor de enorme
schedel.
Opaal liep
tussen de rijen vleesetende planten door. De cactussen bogen zich
hongerig naar
haar toe en schokten met hun naalden.
`Af!' riep
oma. `Opaal is niet voor jullie. Ze hoort hier.'
Oma was
vroeger een wijze vrouw geweest. Of zeg maar liever heks en een heks
ben je
voor altijd. Alleen de allerdomste inbreker probeerde hier binnen te
sluipen.
Oma's huis had hem ook al moeten waarschuwen: lieve oude
kruidenvrouwtjes wonen
zelden in schedels.
Opaal wrong
zich tussen twee tanden door en stapte de onderkaak op.
`Laat je
rapport eens zien,' zei oma en stak haar hand uit. Opaal vroeg maar
niet hoe
oma wist waarvoor ze gekomen was. Oma rook aan het vel perkament, beet
er
keurend in. `Het is echt.'
`Natuurlijk
is het echt!'
`Twee jaar
geleden,' zei oma. `Die vijf waar je een acht van gemaakt had.'
`Bij mijn
moeder werkte het wel.'
`Je moeder is
geen heks. Die heeft nog geen flintertje tover in haar vingerkootjes.
Van jou
verwacht ik beter.'
Oma keek de
rij cijfers langs. `Vissen: een negen. Drakenkennis: een zeven, een zes
voor
steensnuiven. Bidden en offeren: een acht.' Opaal zette zich schrap.
Taal,
eilandkunde.
`Een vier min
voor magie! Hoe kan dat nu, Opaal?'
`Ik eh.
Misschien heb ik er gewoon geen talent voor?' Opaal had wel in de grond
willen
zakken van schaamte. Oma Rithka was haar favoriete grootmoeder.
`En toch
hebben ze je aangenomen op de tempelschool?'
`Ik kon erg
goed offeren. Mijn potje met rijst was de volgende ochtend altijd leeg.
Tot de
laatste korrel.'
Oma snoof.
`De tempels zitten vol ratten. Offeren en met goden kletsen is geen
magie. Daar
heb je ingewikkelde spreuken en harde stenen voor nodig.'
`Met stenen
ben ik best wel goed.'
Oma grijnsde.
`Dus je vindt dat je wel een beloning verdiend heb?'
Opaal knikte.
`Mama gaf me drie roze kwartzen en een blauwe agaat.'
`Tja dan kan
je oma niet achterblijven.' Ze knikte naar de aardewerken pot achterin
de
schedel. `Grabbel maar.'
Opaal
aarzelde. De keer dat ze haar cijfers vervalst had, had ze in een pot
vol
krioelende duizendpoten en slijmerige slakken gegraaid.
Dat was toen,
dacht ze. Ik heb niks verkeerds gedaan.
De stenen in
de pot bleven gelukkig glad en hard.
Ze opende
haar hand.
`Ah,' zei
oma, `een tijgeroog en een smaragd. Twee maanstenen.' Opaal kon de
magie in de
stenen voelen. Een geluidloos gonzen dat je alleen in je botten kon
horen.
Je botten
zijn wit en hard, had haar oma eens uitgelegd. Net als stenen. Luister
naar je
botten en niet naar je hoofd, als het om magie gaat.
`En Opaal?
Wat betekent dat?'
Opaal reikte
naar Gliph Abars Boek van Alle Antwoorden. Het was klein genoeg om in
haar
binnenzak te passen.
`Nee, niks
opzoeken. Dat is voor klungels. Denk als een heks. Luister naar de
stenen
zelf.'
`Goed. Oké.
Twee maanstenen. Dezelfde maanstenen en omdat het maanstenen zijn is
het
belangrijk. Maanstenen betekenen dat ik iemand ga ontmoeten. Twee
iemanden. Die
iets met smaragd en tijgeroog te maken hebben. Ja?'
`Klinkt
redelijk.'
`Smaragd is
groen en vriendelijk. De eerste wordt mijn vriend. Tijgeroog staat voor
gloeiend, voor woest en gevaarlijk. Voor hem moet ik oppassen.'
Oma snoof.
`Echt? Ik ben bang dat die vier min voor magie terecht was.'
`Wat is er
dan verkeerd?'
`Als ik je
blijf voorzeggen, word je nooit een heks.'
Ik wil niet
eens een heks worden! Opaal zei het maar niet hardop. Die min vier was
al erg
genoeg.
In de wc
rolde ze de stenen stiekem over de tegels.
`Vertel me
mijn toekomst,' fluisterde ze.
De stenen
lagen in een driehoek, het tijgeroog in het midden. Met haar duimen
meette ze
de afstanden en telde alle cijfers bij elkaar op tot ze er maar
één overhield.
Ze zocht het
resultaat in het boek op. Het was bladzij negen.
ZELFS DE
LANGSTE REIS BEGINT MET JE TANDENBORSTEL, stond er in gouden letters.
Wat moest ze
daar nu weer mee? Oma Rithka had gelijk. Dit soort magie was voor
klungels.
De zon stond
al laag aan de horizon.
`Hoe laat
verwachten ze je thuis?' vroeg oma Rithka.
`Niemand
verwacht me voor het avondeten.' Opaal klonk een beetje bitter. `Alleen
de
bedienden. Papa is vast nog in zijn kasboeken aan het krabbelen en al
zijn
munten aan het oppoetsen. Mijn moeder zit ergens met haar vriendinnen
te giechelen.'
Ze keek haar oma aan. `Bovendien vind ik jouw eten veel lekkerder.
Altijd weer
die speenvarkens met marsepeinen appels in hun bek. Rare
vlindertongetjes.
Getver! Mijn vader interesseert het nooit hoe het smaakt. Als het
maar duur
is.'
`Meer dan
gedroogde schol en een homp bruinbrood heb ik niet in huis,'
waarschuwde oma
Rithka. `En geen limonade. Alleen ijskoud water uit de bergbeek.
`Kan niet
beter.'
Vanaf het
balkon kon Opaal over de hele stad uitkijken. De havenstad Idinde
slingerde ver
de zee in, als een lus groen zeewier. De huizen kleefden als zeepokken
rond de
baai. Honderden glazen pieren fonkelden en de zee was bezaaid met
kleurige
zeilen.
Hoog boven
haar klonk een klagelijk geloei en Opaal keek op. Een eskader vliegende
walvissen dook uit de hemel omlaag. Ze
plonsden de baai in en trokken lange schuimsporen. In het rode zonlicht
leken
ze vonken te spuwen.
Opaal voelde
een steek van verlangen. De walvissen leken zo vrij. Ze kwamen overal
en voor
hun waren de eilanden niet meer dan stipjes in de blauwe oceaan.
Het volgende
eiland lag in een grijze streep langs de horizon. De eerste nachtvuren
gloeiden. Blauwe en groene lichtpunten. De vuren brandden al duizenden
jaren,
wist Opaal. Als ze ooit doofden, zou het eiland prompt in de golven
terugzinken.
Oma Rithka
spuwde een graat uit en veegde over haar kin. `Wat zit je somber te
peinzen?'
`Het komt
door die walvissen. Ik mag nooit ergens naar toe. Papa wil dat ik trouw
met een
kerel die minstens even saai en rijk is als hij en dan de rest van mijn
leven
thuiszit en over de bedienden klaag.'
`Probeerde
hij je weer uit te huwelijken?'
Opaal
giechelde. `Vorige week nog. Het was zo'n oen! Hij verzamelde schelpen.
Maar
uitsluitend met bleekblauw parelmoer zei hij. Rode schelpen zijn zo
ordinair.
En toen keek hij me aan met zo'n rare glimlach. “Net zo mooi als jouw
ogen,”
zei hij.'
`Je ogen zijn
inderdaad bleekblauw,' zei Rithka. `Ik denk dat hij het als compliment
bedoelde.'
`Er is niks
moois aan mijn ogen! Ze hebben de kleur van zeepsop.'
`Je mocht hem
niet en daarom vond je alles wat hij zei ook stom.'
`Hij was
minstens dertig! Wat moet ik met zo'n oude knar?'
Oma Rithka
grijnsde. `Ja, dertig is inderdaad stokoud. Was hij rijk?'
`Nog rijker
dan vader. Ik wed dat hij op een matras van vlindervleugels slaapt,
onder een
deken van gouddraad.'
`Tja, dat
pleit natuurlijk niet voor hem. Een matroos met een haak aan zijn arm
en een
drakentattoo is natuurlijk veel opwindender.'
`Ik wil niet
trouwen! Ik wil weg van hier.' Opaal sprong op. `Ik wil weg van dit
rottige
eiland! Ik wil niet meer rijk en saai zijn!' Ze liet het brood op de
grond
vallen en balde haar vuisten. `Dat zweer ik, bij Gliph Abar!'
Er gebeurde
iets heel vreemds met haar stem. De echo kaatste door de schedel van de
potvis,
steeds luider en dieper. `
Gliph
Abar...Gliphhhh Abarrrr...' Het was alsof de tonen zich in kringen over
de hele
oceaan uitbreidden en de eilanden één voor
één aantikten.
Opaal stond
verstijfd van schrik. Je hoorde nooit tot Gliph Abar te bidden. Gliph
Abar was
de machtigste god van allemaal. Hij had alle eilanden van MiYu uit
sterrenlicht
gemaakt en luisterde nooit naar je gebeden.
De tonen
veranderden.
`Weg, weg,'
fluisterden de echo's. `Nooit, nooit meer rijk en saai... Je zult alle
eilanden
zien. Uit alle bronnen drinken.'
Zodra de
echo's weggestorven waren, klakte oma Rithka afkeurend met haar tong.
`Dat was
een wens en ik vrees dat iemand je gehoord heeft.'
`Maar Gliph
Abar, hij heeft niet eens een tempel! Hij luistert nooit naar gebeden.'
`Behalve als
hij in de juiste stemming is. Dan vindt hij het grappig om wensen te
vervullen.
Vooral domme.'
`Weg van
hier,' zei Opaal. `Nooit meer rijk en saai. Daar is toch niks doms aan?
Dat is
precies wat ik altijd al wilde. En hij beloofde dat ik alle eilanden
zou
bezoeken.'
`Gliph Abar
is dol op rare streken en zijn slachtoffers kunnen zelden om zijn
grappen
lachen.'
2
Opaal zweefde
bijna de lange trap omlaag. Ze voelde zich zo blij en licht dat het was
alsof
ze de treden alleen maar met haar schoenpunten hoefde aan te raken.
Boven haar
was de hemel van het diepste satijnblauw, vol schitterende sterren.
`Nooit meer
rijk en saai,' zong ze voor zich uit. `Weg van hier, o, weg van hier!'
Alles viel zo
perfect op zijn plaats! Morgen mocht ze naar de tempelschool. Honderden
nieuwe
vrienden en vriendinnen. En Gliph Abar had beloofd dat ze later een
woest en
opwindend leven zou leiden.
Een bediende
wachtte haar bij de poort van het huis op. Het was Gustraaf, die
rondliep alsof
zijn lakschoenen met breekbare mereleieren gevuld waren. Hij had een
gezicht
als een verdroogde vijg en zijn mondhoeken konden alleen maar
omlaag buigen.
`Meneer uw
vader is hoogst ontstemd. Hij verwacht u al een half uur. Er is een
gast.'
`Ik heb al
gegeten. Bij mijn grootmoeder.'
`Meneer uw
vader verzoekt u iets nets aan te trekken. Geen hobbezak met vetvlekken
en
broodkruimels. Om over versleten sandalen nog maar te zwijgen.'
Opaal
zuchtte. `Zeg maar dat ik eraan kom.'
Opaal trok
net een zijden jurk met dansende pauwen aan toen haar jongste zus de
kamer
binnenglipte.
`Pa is
woedend,' zei Kiezel. Kiezel heette eigenlijk Toermalijn maar ze had
een hekel
aan dure namen. `Hij loopt paars aan en schuimbekt bijna.'
`Wie is die
gast? Gustraaf zei iets over een belangrijke gast.'
`Hij kwam
voor jou. Je weet wel, die rare drol van vorige week. Hij heeft papa om
je hand
gevraagd en papa zei: "Maar natuurlijk. Mijn zegen heb je."'
`Nee!'
`Maak je niet
druk. Jij moet ook nog instemmen. Zolang jij geen “Ja, ik wil” zegt,
komt er
geen huwelijk.'
`Net of
iemand naar een dochter van dertien luistert. Als ik “nee” zeg, stuurt
hij me
naar een nonnenklooster om er eens goed over na te denken.
Ergens hoog
in de bergen. Mag ik de hele dag stinkende cavia's hoeden en kransen
van
verlepte gentianen vlechten.'
Kiezel wreef
over haar kin. `Daar kon je wel eens gelijk in hebben.
Dit is al de negentiende vrijer die je
afwijst. Vader begint zijn geduld een beetje te verliezen.'
`Wie ik ook
trouw, deze niet! Dat zweer ik, bij Dinja!'
Kiezel
knikte. `Dan moeten we dus zorgen dat hij jóú niet meer
wil. Goed, hang om te
beginnen die jurk terug. Veel te deftig.' Ze rommelde in Opaals
klerenkast.
`Ja, trek dit aan.'
`Dat schort?
Maar...'
`Het ziet er
duur uit. Al die edelstenen en glitters. Pas als je heel goed kijkt,
zie dat
het een schort is.'
`Of als je de
tekst leest.' In prachtige krullerige letters stond er `EN KOKEN KAN IK
OOK AL
NIET!' opgeborduurd. Het was een geintje geweest; het soort jurk dat je
bij de
optocht van het lentecarnaval aantrekt.
`Heb je de
oorbellen ook nog?'
`Die met de
opgestoken middelvinger? Goed idee.'
`Je weet wat
je moet doen?' fluisterde Kiezel bij de deur van de eetzaal. `Ik wijs,
en elke
keer dat ik je aankijk...'
`Ja, ja.'
De deur zwaaide
open en twee lakeien stapten naar voren, bliezen op zilveren
trompetten. De
trompetten klonken als verkouden olifanten, dacht Opaal, niet voor de
eerste
keer.
`De
Hooggeboren Dame Opaal tsal Everetto dun Maginoisse!’ galmde de
kamerheer. `En
haar zuster dame Toermalijn tsal Everetto dun Maginoisse!'
Het was
inderdaad dezelfde vrijer, zag Opaal, meneer de schelpenverzamelaar.
Hij is
misschien wat minder oud dan ik had gedacht, eerder twintig dan dertig,
maar
het blijft een rare droogkloot.
`Dit is mijn
oudste dochter,' zei Opaals vader. `Maar je hebt Opaal natuurlijk al
eerder
ontmoet.'
De man
knikte. `En dat was mij een waar genoegen. Zo'n charmante vrouw.'
Nu is het
mijn beurt, dacht Opaal. Dinja, geef mij kracht, bad ze tot haar
favoriete
godin.
`Ik heb al
gegeten,' zei ze met heldere stem. Ze schoof haar stoel achteruit. `Dus
als
jullie mij willen verontschuldigen?'
Vader liep
rood aan. De aders in zijn nek zwollen. `Blijf zitten! Dan eet nog maar
een
keer! We zitten hier allemaal bij elkaar voor jou.'
Nu merkte
Opaal de andere gasten pas op. Heren en dames in feestkleren, met
schuimende
kantkragen en hoeden die even ingewikkeld waren als koekoeksklokken.
Vast
familieleden van de schelpenman.
`Heer Git
Tsal Usbenk tot Eggenbach wil je iets vragen,' vervolgde haar vader.
`Oh?'
De man stond
op en hief zijn wijnglas. `Dame Opaal, ik zou graag...'
Kiezel
stootte Opaal aan en wees naar de man. Ze barstten beiden in een luid
geproest
uit. De man keek onwillekeurig naar zijn kruis. Kiezel stootte een
hysterische
giechel uit en rolde bijna van haar stoel van de lol.
------------------------------------------------------------
De man keek onwillekeurig naar zijn
kruis. Kiezel stootte een
hysterische giechel uit en rolde bijna van haar stoel van de lol.
Het was
vreselijk makkelijk om de slappe lach te krijgen merkte Opaal. Na de
eerste
grinnik gierde je vanzelf door. Het hielp ook als je om te beginnen al
bloednerveus was.
De man zette
zijn wijnglas neer. `Mag ik vragen wat er zo grappig is, jongedames?'
Opaal wist
dat ze gewonnen had. Nadat je een vrouw op zo'n kille toon 'jongedame'
hebt
genoemd, kun je haar onmogelijk nog ten huwelijk vragen.
Kiezel wees
opnieuw. `Jouw, jouw....' Ze kon haar zin niet afmaken, maar viel haar
zus
gierend om de hals. `Heb je zijn...'
`Ja, o ja!'
hikte Opaal.
Haar vader
rees overeind als een getergde walrus uit de poolzee. `Opaal! Kiezel!
Naar
jullie kamer en zonder eten naar bed! Meteen. Ik spreek jullie nog wel.'
In de gang
kletsten ze met de handpalmen tegen elkaar.
`Volgens mijn
hoeft die griezel je niet meer,' zei Kiezel. `En ik denk dat papa nu
wel een
tijdje met dat schoonzonengedoe ophoudt.' Ze fronste haar wenkbrauwen.
`Ik hoop
dat hij nu niet met mij begint...'
`Je bent pas
elf. En bovendien, dan help ik je.'
`We trouwen
met bergtrollen of een kaperkapitein,' zei Kiezel. `Niet zulke slappe
happen.
Als we al trouwen.'
3
De
rammsteinvlinder wekte Opaal met het gesnerp van zijn vleugels. Hij had
vleugels van gebrandschilderd glas en als je ze niet regelmatig oliede,
knarsten hun scharnieren afgrijselijk.
Opaal was
meteen klaar wakker.
Ze rekte zich
uit, behaaglijk als een poes. Ja, dit is beslist de betere soort dag.
Ik mag
naar de tempelschool en ik hoef niet eens te trouwen. Bovendien heeft
Gliph
Abar beloofd dat ik alle eilanden zal zien!
De
ontbijtzaal was leeg, op een stuk of tien bedienden en Kiezel na. Haar
ouders
sliepen nog en Opaal vond dat wel zo gemakkelijk.
`Is papa nog
bij je langs geweest?' vroeg Kiezel. `Om eens érnstig met je te
praten?'
`Nee. Ik denk
dat hij het echt heeft opgegeven.'
Kiezel leunde
naar voren. `Denk je dat er leuke jongens op de tempelschool zitten?
Bij mij in
de klas zijn het allemaal nog van die jochies.' Ze trok haar neus op.
`Kom me
vanmiddag ophalen,' zei Opaal. `Dan zie je het zelf.'
`Mag dat
echt? Ik bedoel, ik ben je kleine zusje.'
`Niet zo
klein en veel slimmer dan ik.'
Eigenlijk
vond Opaal het wel een geruststellend idee dat er straks iemand op haar
stond
te wachten.
De
tempelschool lag op de uiterste westpunt van de stad, tussen de
olijfbomen.
Opaal wandelde langs een rij kapelletjes met elk zijn eigen godenbeeld.
Ze
bleef voor het beeld van Dinja-met-de- Boog staan en legde een druif op
het
altaar.
`Bedankt voor
je hulp,' zei ze zacht.
Dinja had ook
niet met de man willen trouwen die haar vader had uitgezocht. Haar
vader liet
haar daarom in een hoge toren opsluiten, met maar één
kruik water en een zielig
trosje druiven. Dinja's vader was zo te horen nog strenger geweest dan
die van
Opaal.
Dinja schoot
echter een pijl met een draad spinrag in de maan en liet zich aan dat
koord
naar de grond zakken. Later trouwde ze met Gliph Abar en werd ze een
godin. Je
kunt er zeker van zijn dat ze haar vader niet voor de bruiloft
uitnodigde.
Het
kapelletje van Gliph Abar was leeg, net als altijd. Er lagen alleen een
stel
stenen maskers op het altaar en een brief, ook van marmer. `U hoort nog
van
ons,' stond er met hoekige letters in gegraveerd. Iedereen
wist wat dat betekende. Bidden tot Gliph Abar had geen
enkele zin. Hij gaf toch nooit antwoord.
Maar mij wel,
dacht Opaal, mijn gebed verhoorde hij wel.
Halverwege
het pad naar de tempelschool hoorde ze de stemmen van kinderen. Het
klonk
alarmerend gedempt. Niemand joelde of lachte.
Opaal
aarzelde, en elke stap werd korter dan de vorige tot ze helemaal
stilstond.
Dit is verkeerd. Niet van dat bangige
gedoe! Als de andere kinderen de
eerste dag besloten dat je een verlegen muisje was, kwam het nooit meer
goed.
Ze haalde diep adem, trok haar
schouders naar achteren en versnelde
haar pas.
In de
tempelschool vertelden de priesters je de werkelijk belangrijke dingen.
Niet
van dat halfslachtige gedoe als in de dorpsklas.
Een
derdejaars kon het weer een week vooruit voorspellen na
één blik op de hemel.
Een meisje leerde hoe ze haar weefgetouw moest bevelen om een zomerjurk
te
weven terwijl ze zelf op haar luie kont toekeek. Of hoe een haai te
berijden
zonder een hand of een hoofd kwijt te raken. De spreuk waarmee je zelfs
van tot
grijze moes gekookte spruitjes een heerlijk gerecht kon maken.
Duizenden zaken.
De kinderen
stonden in een halve kring voor de gesloten tempelpoort. Allemaal
eersteklassers. De ouderejaars hoefden pas een uur later te komen, wist
Opaal.
De deuren
waren van vuistdik ijzer, vol butsen en klinknagels, strepen roest. Het
zag er
beslist niet als een schooldeur uit. Eerder als de poort van een
gevangenis.
Boven de deur
stond met grote stenen letters: HET IS
BETER EEN IJVERIGE MIER TE ZIJN DAN EEN DOMME VLINDER.
Wat een
klets, dacht Opaal. Wie wil er nu een ijverige mier worden?
`Jij niet
dan?' vroeg een stem naast haar.
Shit, dacht
Opaal. Ik zei het hardop.
`Ik ook niet,
' vervolgde de jongen. `Laat de miertjes maar zwoegen.' Hij lachte
en wapperde
met zijn armen. `Wij vlinders fladderen van bloem tot bloem en lebberen
intussen alle honing op!'
Opaal glimlachte.
De jongen had volkomen gelijk. `Ik heet Opaal. En jij?'
`Ik heet
eigenlijk Schitterende Smaragd, maar al mijn vrienden noemen me Smarg.
Ik ben
de zoon van de Hogepriester.'
Toen ze hem
aankeek, begreep ze meteen waarom zijn ouders hem Schitterende Smaragd
genoemd
hadden. Zijn ogen hadden precies die rijke edelsteenkleur, een stralend
groen.
`In welke
groep zit je?' vroeg Opaal.
`De klas van
de Briesende Ever,' zei Smarg.
`Dan zit je
in dezelfde klas als ik!'
`Dat komt
mooi uit.' Hij trok een hanger uit zijn hemd en hield het op zijn
handpalm.
`Heb je ooit zo'n amulet gezien?'
De hanger had
een vreemde vorm: een zilveren driehoek waarin een gouden cirkel en een
vierkantje zaten. Of was het vierkantje wel van goud? Iets aan die
glans klopte
niet...
Ze deinsde
achteruit. `Dat is geen goud! Dat is py...'
`Het is goud,' zei Smarg. `Puur goud
en niets anders. Geloof het.' Het
was inderdaad een prachtige gouden hanger, zag Opaal nu, maar niet meer
dan
dat.
`Ik ben je beste vriend,' zei Smarg
en Opaal knikte ijverig. Natuurlijk
was Smarg haar beste vriend. Dat was hij altijd al geweest en dat zou
altijd zo
blijven.
Smarg draaide
zich naar een ander meisje. `Hallo,' zei hij, `Ik heet Smarg en ik ben
je beste
vriend.' Hij liet haar zijn hanger zien.
`Wat leuk dat
je mijn vriend wil zijn,' zei het meisje. `Ik kende hier nog niemand.
Ik, eh,
ze noemen me Onyx. Jade‑Onyx.' Jade‑Onyx was beeldschoon, met lang,
lichtblond
haar dat in het zonlicht bijna zilver leek. Normaal zou Opaal haar
meteen
gehaat hebben: ze was veel te mooi en meisjes met een dubbele
edelsteennaam
deugden sowieso niet. Als je geen echte achternaam had, als je
bijvoorbeeld
geen `tsal Everetto dun Maginoisse' heette, dan hielp een dubbele
voornaam
echt niet. Al had je drie voornamen, je bleef een doodgewone burger.
Nu glimlachte
Opaal echter naar Jade‑Onyx en stak haar hand op. Elke vriendin van
Smarg was
natuurlijk ook haar vriendin.
Een bel
luidde. Geen blikkerige koeienbel zoals bij de dorpsschool, nee, een
zware
bronzen kerkklok. Elke slag voelde Opaal tot in haar buik.
De poort
zwaaide open en ze glipte vlak achter Smarg de school binnen. Hoewel
Smarg een
kop kleiner was dan zij, eigenlijk een klein opdondertje, voelde ze
zich
wonderlijk veilig bij hem. Een vriendin van Smarg kon immers niets
slechts
overkomen.
Opaal tikte
op de kruk naast haar. `Kom je hier bij me zitten?' Jammer genoeg
hoorde Smarg
haar niet. Hij liep door naar de voorste rij en ging naast Jade‑Onyx
zitten.
Jammer, dacht
Opaal. Nou ja, Smarg had natuurlijk wel gelijk. Jade‑Onyx is veel
mooier dan ik
en voor Smarg was alleen het beste goed genoeg.
`Is deze kruk
nog vrij?'
Zodra ze de
nieuwe jongen zag, snauwde ze bijna `nee!' maar dat zou niet geholpen
hebben.
Het lokaal was vol en dit was echt de laatste vrije kruk.
Dat moet net
mij weer overkomen, dacht Opaal. Dinja sta me bij, wat een
boerenkinkel! Moet
je die klompsandalen van hem zien. Houten zolen en het leer zit vol
barsten. En
die idiote trui van hem. Wie draagt er nu een trui van kriebelig
zeegras naar
school? Ze snoof voorzichtig. Ze rook
dennennaalden en een vleugje houtvuur.
Hij stinkt in
ieder geval niet naar kippenstront. Dat is tenminste iets.
Ze keek
vanuit haar ooghoeken naar hem.
Wat een lange
slungel. Zo'n meneer de vogelverschrikker..
`Ik heet
Tijgeroog,' zei de jongen.
`Opaal,'
mompelde ze, zo goed als onverstaanbaar.
Tijgeroog.
Wat een opschepperige naam. Dappere Tijgeroog, ja ja. In een van oma
Rithka's
sprookjes had de held Dappere Tijgeroog de Drakendoder geheten. Nou,
een
drakendoder was dit joch vast niet.
`Opaal is een
mooie naam,' zei Tijgeroog.
O nee, hij
probeerde nog te slijmen ook. Opaal bleef strak voor zich uitkijken.
Dat was niet
direct een verbetering. Nu zag ze hoe Jade‑Onyx in Smargs oor zat te
smiespelen.
Wat was die griet eigenlijk een vreselijke
trut. Smarg
verdient beter. Mij bijvoorbeeld. Als Smarg míj nu ten huwelijk
had gevraagd...
Ze zag het al
voor zich. Hoe blij verrast haar vader keek. Haar moeder klapte van
puur
plezier in haar handen en Kiezel omhelsde haar zus. Kiezel omhelsde
haar en...
Op de een of
andere manier klopte dat beeld niet. Kiezel en Smarg, dat paste
absoluut niet
bij elkaar.
Zou Kiezel
hem niet mogen? Was dat het? Of nee, ze was natuurlijk stinkjaloers op
mij.
Nou, dat was dan jammer voor Kiezel. Ik ga heus niet...
Niet aan
Kiezel denken! Als ik met Smarg trouw, wil ik net zulke zilveren
laarsjes
dragen als de prinses in De Drie Zusters en de Haaiengod en een sluier
van...
`Een
goedemorgen, klas!'
De stem van
hun meester liet Opaals dagdroom als een zeepbel uit elkaar spatten. De
deur
sloeg dicht en de meester waggelde naar de lessenaar. Hij legde armen
als roze
hammen op het schrijfblad en grijnsde de klas in.
`Mijn naam is
broeder Grofgrind en ik ben een priester van Ordwin de Riviergod.
Ordwin is
eindeloos geduldig. Hij slijpt zelfs de hardste rotsen tot glinsterend
zilverzand. Helaas ben ik zelf nog lang zo ver niet. Daarom hebben ze
mij ook
voor een klas vol blagen gezet die niet veel slimmer zijn dan
kwetterende
aapjes.' Hij hief zijn staf van pikzwart ebbenhout op. `Als ik iemand
ook maar
een moment zie suffen of ginnegappen, dan krijgt hij een ferme tik met
mijn
stok. De derde keer stuur ik je meteen door naar de hoofdmeester.' Zijn
grijns
werd breder. `En de hoofdmeester heeft geen stok, maar een knuppel. Met
kromme
spijkers.'
`Hij bluft,'
fluisterde Tijgeroog in Opaals oor. `Mijn broer zat vorig jaar in
meester
Grofgrinds klas en de meester heeft nog
nooit iemand geslagen.'
Smarg veerde
op en wees naar Tijgeroog. `Hij fluisterde, meester. Geef hem een mep!'
`Een mep?' De
grijns was van meester Grofgrinds gezicht verdwenen en hij hield zijn
staf een
beetje onwennig vast. `Ik meende het niet...'
Smarg hield
zijn amulet omhoog en duwde het bijna in het gezicht van de meester. `U
bent de
strengste meester van de school. U slaat fluisterende leerlingen
altijd. Hij
daar fluisterde. Geef hem een hens.'
`De
strengste,' mompelde de meester. `Altijd een hens en hij fluisterde.' De meester stopte vlak voor Tijgeroog. `Leg
je hand op tafel. Je krijgt een pets. Omdat je, je...'
`Omdat hij
fluisterde,' zei Smarg.
`Dit slaat
echt nergens op,' zei Tijgeroog. Hij legde zijn hand omgekeerd op de
tafel. De
stok gaf een aarzelend tikje op de handpalm.
`U slaat
altijd harder,' zei Smarg. `Veel harder. En minstens drie keer.'
De stok kwam
met een venijnige klets neer en Tijgeroogs adem stokte. Nog een klets,
een
derde.
`Dat, eh, dat
was het dan,' zei de meester en draaide zich om.
`Mijn vader
slaat me harder,' zei Tijgeroog tegen zijn rug, maar de meester leek
hem niet
te horen.
Een beetje
zielig vond Opaal het wel: klappen op je eerste schooldag. Waarom zat
Tijgeroog
dan ook te fluisteren? Kinderen die fluisteren, verdienen slaag. Zo
hoorde het,
want Smarg zei het toch zelf?
De rest van
de les gedroeg Tijgeroog zich gelukkig beter. Hij keek zelfs haar kant
niet
meer uit.
De meester
liet op het bord zien hoe je de taal van de zwaluwen kon
ontcijferen. Terwijl
ze rondvlogen, schreven ze razendsnel woorden in de lucht.
Hij trok een
schoolplaat met een haak omlaag. Een man met een kroon stond op
één been onder
een hemel vol zwaluwen en sjorde zijn linkerlaars uit.
`Het meeste
wat zwaluwen schrijven is natuurlijk geroddel,' zei de meester,
`gezever over
eieren en het rare scheve nest van de buurvrouw, maar soms... Kijk,
deze oude
legende vertelt hoe de metselaarskoning van Virgo in de hemel las dat
er een
sluipmoordenaar in zijn klerenkast gekropen was. De koning sloop op
kousenvoeten naar de kast en lijmde de deur dicht met de sterkste
spinraglijm.
Daarna riep hij zijn soldaten: `Deze kast zit vol houtworm. Vaar de zee
op en
werp hem in de diepste draaikolk.'
De kast
jammerde en protesteerde, maar natuurlijk luisterde geen soldaat naar
een stel
houtwormen.
Dezelfde dag
maakte de dankbare koning een nieuwe wet: op het afschieten van een
zwaluw
stond voortaan de doodstraf en elk voorjaar zouden de houtvesters 999
zwaluwkastjes aan de hoogste bomen ophangen. Dat is ook...' De bel
begon te
luiden en de meester verhief zijn stem. `Goed, jullie hebben nu een
half uur
pauze. Knabbel naar hartelust op jullie pannenkoeken en drink jullie
lauwe
karnemelk.'
Buiten
dromden alle meisjes en jongens om Smarg heen, als een stel wespen om
een
honingtaartje. Die vervelende Jade‑Onyx hing zelfs aan zijn arm. Smarg
vond dat
vast behoorlijk lastig. Al was hij te vriendelijk om er wat van te
zeggen.
Opaal bleef
een beetje verloren aan de rand van het groepje staan. Ze zou eigenlijk
het
liefst in Smarg buurt staan, maar een tsal Everetto dun
Maginoisse‑dochter ging
echt niet staan dringen.
`Laat me er
door!' Tijgeroog wrong zich met stoten van zijn ellebogen het groepje
in. Hij
ging recht voor Smarg staan en zette zijn handen in zijn zij.
`Waarom deed
je dat?' vroeg Tijgeroog. `Waarom lapte je mij erbij? Je kent mij niet
eens.
Vandaag zag je me voor het eerst.'
Smarg lachte.
`Ik ga wat grappigs doen. Je gewoon de waarheid vertellen, want over
een paar
minuten ben je die toch weer vergeten. Kijk, iedereen houdt van mij.
Iedereen
is dol op mij, zelfs als ze mij eigenlijk, diep in hun hart, een rottig
etterbakje vinden. Hun haat moet ergens blijven en daar heb ik jou voor
uitgekozen. Ik had een pispaaltje nodig. Iemand die door alle anderen
gepest
wordt, en dat ben jij.'
`Magie! Je
amulet! Je gebruikt zwarte magie!'
`Dat klopt en
nu wil ik dat je alles weer vergeet.'
Hij keek
Tijgeroog aan. `Wilde je me iets vragen?'
Tijgeroog
schudde zijn hoofd, spreidde zijn vingers. `Ik weet niet...' Hij
slaakte een
diepe zucht. `Nee niks.'
`Ik vind het
ook jammer dat de andere kinderen zo'n hekel aan je hebben. Wat kan ik
er aan
doen?'
Tijgeroog
knikte en beende weg.
|