KHOMEhomepage


DE  JONGEN VAN SMARAGD

door Tais Teng

GLIPH ABAR EN DE EILANDEN VAN MIYU

 

De twaalf eilanden van de waterwereld MIYU liggen in een enorme cirkel. Elk eiland heeft de vorm van een teken van de dierenriem. Ze hebben namen als Leo, Libra, Cancer.

Elk eiland heeft eigenschappen die bij dat sterrenbeeld horen.

Je hebt je eigen geboorte-eiland en je sterrenbeeldeiland. Pas als je op je sterrenbeeldeiland komt, kun je al je talenten en krachten gebruiken. Om werkelijk volwassen te worden moet je minstens een keer naar je sterreneiland reizen.

 

De eilanden werden lang geleden, 98.636 jaar om precies te zijn, uit de spiegeling van sterren gemaakt door de god van het kwikzilver. De naam van die god was GLIPH ABAR.

Gliph Abar zwom, net als alle andere goden, eindeloos door de zee en vond dat prima. Op een nacht keek hij echter omlaag en zag voor het eerst wat een rare stompe poten hij eigenlijk had. Voeten, geen prachtige wappervinnen zoals alle andere goden.

Mooi is dat, dacht hij, voeten zijn om te lopen, maar er valt hier niets te lopen. Alles is van water.

Hij keek omhoog.

De sterren zagen er vast en stevig was, het enige dat niet voortdurend deinde en hopste. Alleen de sterrenhemel zou stevig genoeg zijn om over te lopen.

Dat moet ik hier ook hebben, besloot hij. Hij knipte met zijn vingers en de weerkaatsing van de ster­ren in het water stolde prompt tot rotsen en zand. De ronddrij­vende plukjes zeewier werden bossen en velden. De kleine, rode krabbetjes die door het wier scharrelden, veranderden in dieren en mensen.

 

Het is een breekbaar soort magie: de eilanden kunnen elk ogenblik in de zee terugzinken. Om de betovering van Gliph Abar in stand te houden, stoken de eilanders elke nacht enorme vuren in de vorm van hun sterrenbeeld.

Vanaf een hoge berg, of de rug van een vliegende walvis,  zie je `s nachts de andere eilanden als flakkerende sterrenbeelden in de donkere zee liggen.

Mocht een van die vuren doven, dan zinkt dat deel van het eiland prompt in de zee terug.


STERRENBEELDEILAND LEO


1

 

`Opaal? Waar blijf je nu toch? Er groeien ijsbloemen op je geroosterde sprinkhanen!'

Opaal keek op. Haar grootmoeder woonde hoog op de berg, in de schedel van een versteende potvis. Oma Rithka leunde griezelig ver over de scherpe tanden van de onderkaak. Ze wuifde enthousiast.

Opaal veegde een lok zweterig haar uit haar ogen.

Duizend treden en daar waren er nog minstens driehonderd van te gaan. Ze zuchtte. Zelfs een steenbok zou blaren op zijn hoeven krijgen van zo'n idioot lange trap.

Waarom woonde Rithka niet gewoon ergens aan de kade? In een lief klein huisje met rode dakpannen en een plantenbak vol vergeet-mij-nietjes?

`Ben er bijna, oma!'

`Hup, hup! De pinguïns zitten intussen pootje te baden in je chocomel!'

Zelf huppelde oma de trap dagelijks op en af alsof ze springveren in haar hakken had. En vaak nog met twee volle tassen boodschappen ook.

Magie natuurlijk, dacht Opaal. Oma draagt vast een of andere edelsteen om haar enkels. Een vrouw van tachtig kon toch onmogelijk fitter zijn dan haar kleindochter? 

 

De trap maakte een laatste draai naar links en Opaal stond voor de enorme schedel.

Opaal liep tussen de rijen vleesetende planten door. De cactussen bogen zich hongerig naar haar toe en schokten met hun naalden.

`Af!' riep oma. `Opaal is niet voor jullie. Ze hoort hier.'

Oma was vroeger een wijze vrouw geweest. Of zeg maar liever heks en een heks ben je voor altijd. Alleen de allerdomste inbreker probeerde hier binnen te sluipen. Oma's huis had hem ook al moeten waarschuwen: lieve oude kruidenvrouwtjes wonen zelden in schedels.

Opaal wrong zich tussen twee tanden door en stapte de onderkaak op.

`Laat je rapport eens zien,' zei oma en stak haar hand uit. Opaal vroeg maar niet hoe oma wist waarvoor ze gekomen was. Oma rook aan het vel perkament, beet er keurend in. `Het is echt.'

`Natuurlijk is het echt!'

`Twee jaar geleden,' zei oma. `Die vijf waar je een acht van gemaakt had.'

`Bij mijn moeder werkte het wel.'

`Je moeder is geen heks. Die heeft nog geen flintertje tover in haar vingerkootjes. Van jou verwacht ik beter.'

Oma keek de rij cijfers langs. `Vissen: een negen. Drakenkennis: een zeven, een zes voor steensnuiven. Bidden en offeren: een acht.' Opaal zette zich schrap. Taal, eilandkunde.

`Een vier min voor magie! Hoe kan dat nu, Opaal?'

`Ik eh. Misschien heb ik er gewoon geen talent voor?' Opaal had wel in de grond willen zakken van schaamte. Oma Rithka was haar favoriete grootmoeder.

`En toch hebben ze je aangenomen op de tempelschool?'

`Ik kon erg goed offeren. Mijn potje met rijst was de volgende ochtend altijd leeg. Tot de laatste korrel.'

Oma snoof. `De tempels zitten vol ratten. Offeren en met goden kletsen is geen magie. Daar heb je ingewikkelde spreuken en harde stenen voor nodig.'

`Met stenen ben ik best wel goed.'

Oma grijnsde. `Dus je vindt dat je wel een beloning verdiend heb?'

Opaal knikte. `Mama gaf me drie roze kwartzen en een blauwe agaat.'

`Tja dan kan je oma niet achterblijven.' Ze knikte naar de aardewerken pot achterin de schedel. `Grabbel maar.'

Opaal aarzelde. De keer dat ze haar cijfers vervalst had, had ze in een pot vol krioelende duizendpoten en slijmerige slakken gegraaid.

Dat was toen, dacht ze. Ik heb niks verkeerds gedaan.

De stenen in de pot bleven gelukkig glad en hard.

Ze opende haar hand.

`Ah,' zei oma, `een tijgeroog en een smaragd. Twee maanstenen.' Opaal kon de magie in de stenen voelen. Een geluidloos gonzen dat je alleen in je botten kon horen.

Je botten zijn wit en hard, had haar oma eens uitgelegd. Net als stenen. Luister naar je botten en niet naar je hoofd, als het om magie gaat.

`En Opaal? Wat betekent dat?'

Opaal reikte naar Gliph Abars Boek van Alle Antwoorden. Het was klein genoeg om in haar binnenzak te passen. 

`Nee, niks opzoeken. Dat is voor klungels. Denk als een heks. Luister naar de stenen zelf.'

`Goed. Oké. Twee maanstenen. Dezelfde maanstenen en omdat het maanstenen zijn is het belangrijk. Maanstenen betekenen dat ik iemand ga ontmoeten. Twee iemanden. Die iets met smaragd en tijgeroog te maken hebben. Ja?'

`Klinkt redelijk.'

`Smaragd is groen en vriendelijk. De eerste wordt mijn vriend. Tijgeroog staat voor gloeiend, voor woest en gevaarlijk. Voor hem moet ik oppassen.'

Oma snoof. `Echt? Ik ben bang dat die vier min voor magie terecht was.'

`Wat is er dan verkeerd?'

`Als ik je blijf voorzeggen, word je nooit een heks.'

Ik wil niet eens een heks worden! Opaal zei het maar niet hardop. Die min vier was al erg genoeg.

     

In de wc rolde ze de stenen stiekem over de tegels.

`Vertel me mijn toekomst,' fluisterde ze. 

De stenen lagen in een driehoek, het tijgeroog in het midden. Met haar duimen meette ze de afstanden en telde alle cijfers bij elkaar op tot ze er maar één overhield.

Ze zocht het resultaat in het boek op. Het was bladzij negen.

ZELFS DE LANGSTE REIS BEGINT MET JE TANDENBORSTEL, stond er in gouden letters.

Wat moest ze daar nu weer mee? Oma Rithka had gelijk. Dit soort magie was voor klungels.

 

De zon stond al laag aan de horizon.

`Hoe laat verwachten ze je thuis?' vroeg oma Rithka.

`Niemand verwacht me voor het avondeten.' Opaal klonk een beetje bitter. `Alleen de bedienden. Papa is vast nog in zijn kasboeken aan het krabbelen en al zijn munten aan het oppoetsen. Mijn moeder zit ergens met haar vriendinnen te giechelen.' Ze keek haar oma aan. `Bovendien vind ik jouw eten veel lekkerder. Altijd weer die speenvarkens met marsepeinen appels in hun bek. Rare vlindertongetjes. Getver! Mijn vader interes­seert het nooit hoe het smaakt. Als het maar duur is.'

`Meer dan gedroogde schol en een homp bruinbrood heb ik niet in huis,' waarschuwde oma Rithka. `En geen limonade. Alleen ijskoud water uit de bergbeek.

`Kan niet beter.'

 

Vanaf het balkon kon Opaal over de hele stad uitkijken. De havenstad Idinde slingerde ver de zee in, als een lus groen zeewier. De huizen kleefden als zeepokken rond de baai. Honderden glazen pieren fonkelden en de zee was bezaaid met kleurige zeilen.

Hoog boven haar klonk een klagelijk geloei en Opaal keek op. Een eskader vliegende walvissen dook uit de hemel omlaag.  Ze plonsden de baai in en trokken lange schuimsporen. In het rode zonlicht leken ze vonken te spuwen.

Opaal voelde een steek van verlangen. De walvissen leken zo vrij. Ze kwamen overal en voor hun waren de eilanden niet meer dan stipjes in de blauwe oceaan.

Het volgende eiland lag in een grijze streep langs de horizon. De eerste nachtvuren gloeiden. Blauwe en groene lichtpunten. De vuren brandden al duizenden jaren, wist Opaal. Als ze ooit doofden, zou het eiland prompt in de golven terugzinken.

Oma Rithka spuwde een graat uit en veegde over haar kin. `Wat zit je somber te peinzen?'

`Het komt door die walvissen. Ik mag nooit ergens naar toe. Papa wil dat ik trouw met een kerel die minstens even saai en rijk is als hij en dan de rest van mijn leven thuiszit en over de bedienden klaag.'

`Probeerde hij je weer uit te huwelijken?'

Opaal giechelde. `Vorige week nog. Het was zo'n oen! Hij verzamelde schelpen. Maar uitsluitend met bleekblauw parelmoer zei hij. Rode schelpen zijn zo ordinair. En toen keek hij me aan met zo'n rare glimlach. “Net zo mooi als jouw ogen,” zei hij.'

`Je ogen zijn inderdaad bleekblauw,' zei Rithka. `Ik denk dat hij het als compliment bedoelde.'

`Er is niks moois aan mijn ogen! Ze hebben de kleur van zeepsop.'

`Je mocht hem niet en daarom vond je alles wat hij zei ook stom.'

`Hij was minstens dertig! Wat moet ik met zo'n oude knar?'

Oma Rithka grijnsde. `Ja, dertig is inderdaad stokoud. Was hij rijk?'

`Nog rijker dan vader. Ik wed dat hij op een matras van vlindervleugels slaapt, onder een deken van gouddraad.'

`Tja, dat pleit natuurlijk niet voor hem. Een matroos met een haak aan zijn arm en een drakentattoo is natuurlijk veel opwindender.'

`Ik wil niet trouwen! Ik wil weg van hier.' Opaal sprong op. `Ik wil weg van dit rotti­ge eiland! Ik wil niet meer rijk en saai zijn!' Ze liet het brood op de grond vallen en balde haar vuisten. `Dat zweer ik, bij Gliph Abar!'

Er gebeurde iets heel vreemds met haar stem. De echo kaatste door de schedel van de potvis, steeds luider en dieper. `

Gliph Abar...Gliphhhh Abarrrr...' Het was alsof de tonen zich in kringen over de hele oceaan uitbreidden en de eilanden één voor één aantikten.

Opaal stond verstijfd van schrik. Je hoorde nooit tot Gliph Abar te bidden. Gliph Abar was de machtigste god van allemaal. Hij had alle eilanden van MiYu uit sterrenlicht gemaakt en luisterde nooit naar je gebeden.

De tonen veranderden.

`Weg, weg,' fluisterden de echo's. `Nooit, nooit meer rijk en saai... Je zult alle eilanden zien. Uit alle bronnen drinken.'

Zodra de echo's weggestorven waren, klakte oma Rithka afkeurend met haar tong. `Dat was een wens en ik vrees dat iemand je gehoord heeft.'

`Maar Gliph Abar, hij heeft niet eens een tempel! Hij luistert nooit naar gebeden.'

`Behalve als hij in de juiste stemming is. Dan vindt hij het grappig om wensen te vervullen. Vooral domme.'

`Weg van hier,' zei Opaal. `Nooit meer rijk en saai. Daar is toch niks doms aan? Dat is precies wat ik altijd al wilde. En hij beloofde dat ik alle eilanden zou bezoeken.'

`Gliph Abar is dol op rare streken en zijn slachtoffers kunnen zelden om zijn grappen lachen.'


2

 

Opaal zweefde bijna de lange trap omlaag. Ze voelde zich zo blij en licht dat het was alsof ze de treden alleen maar met haar schoenpunten hoefde aan te raken. Boven haar was de hemel van het diepste satijnblauw, vol schitterende sterren.

`Nooit meer rijk en saai,' zong ze voor zich uit. `Weg van hier, o, weg van hier!'

Alles viel zo perfect op zijn plaats! Morgen mocht ze naar de tempelschool. Honderden nieuwe vrienden en vriendinnen. En Gliph Abar had beloofd dat ze later een woest en opwindend leven zou leiden.

 

Een bediende wachtte haar bij de poort van het huis op. Het was Gustraaf, die rondliep alsof zijn lakschoenen met breekbare mereleieren gevuld waren. Hij had een gezicht als een verdroog­de vijg en zijn mondhoeken konden alleen maar omlaag buigen.

`Meneer uw vader is hoogst ontstemd. Hij verwacht u al een half uur. Er is een gast.'

`Ik heb al gegeten. Bij mijn grootmoeder.'

`Meneer uw vader verzoekt u iets nets aan te trekken. Geen hobbezak met vetvlekken en broodkruimels. Om over versleten sandalen nog maar te zwijgen.'

Opaal zuchtte. `Zeg maar dat ik eraan kom.'

 

Opaal trok net een zijden jurk met dansende pauwen aan toen haar jongste zus de kamer binnenglipte.

`Pa is woedend,' zei Kiezel. Kiezel heette eigenlijk Toermalijn maar ze had een hekel aan dure namen. `Hij loopt paars aan en schuimbekt bijna.'

`Wie is die gast? Gustraaf zei iets over een belangrijke gast.'

`Hij kwam voor jou. Je weet wel, die rare drol van vorige week. Hij heeft papa om je hand gevraagd en papa zei: "Maar natuurlijk. Mijn zegen heb je."'

`Nee!'

`Maak je niet druk. Jij moet ook nog instemmen. Zolang jij geen “Ja, ik wil” zegt, komt er geen huwelijk.'

`Net of iemand naar een dochter van dertien luistert. Als ik “nee” zeg, stuurt hij me naar een nonnenklooster om er eens goed over na te denken.

Ergens hoog in de bergen. Mag ik de hele dag stinkende cavia's hoeden en kransen van verlepte gentianen vlechten.'

Kiezel wreef over haar kin. `Daar kon je wel eens gelijk in hebben.  Dit is al de negentiende vrijer die je afwijst. Vader begint zijn geduld een beetje te verliezen.'

`Wie ik ook trouw, deze niet! Dat zweer ik, bij Dinja!'

Kiezel knikte. `Dan moeten we dus zorgen dat hij jóú niet meer wil. Goed, hang om te beginnen die jurk terug. Veel te deftig.' Ze rommelde in Opaals klerenkast. `Ja, trek dit aan.'

`Dat schort? Maar...'

`Het ziet er duur uit. Al die edelstenen en glitters. Pas als je heel goed kijkt, zie dat het een schort is.'

`Of als je de tekst leest.' In prachtige krullerige letters stond er `EN KOKEN KAN IK OOK AL NIET!' opgeborduurd. Het was een geintje geweest; het soort jurk dat je bij de optocht van het lentecarnaval aantrekt.

`Heb je de oorbellen ook nog?'

`Die met de opgestoken middelvinger? Goed idee.'

 

`Je weet wat je moet doen?' fluisterde Kiezel bij de deur van de eetzaal. `Ik wijs, en elke keer dat ik je aankijk...'

`Ja, ja.'

De deur zwaaide open en twee lakeien stapten naar voren, bliezen op zilveren trompetten. De trompetten klonken als verkouden olifanten, dacht Opaal, niet voor de eerste keer.

`De Hooggeboren Dame Opaal tsal Everetto dun Maginoisse!’ galmde de kamerheer. `En haar zuster dame Toermalijn tsal Everetto dun Maginoisse!'

Het was inderdaad dezelfde vrijer, zag Opaal, meneer de schelpenverzamelaar. Hij is misschien wat minder oud dan ik had gedacht, eerder twintig dan dertig, maar het blijft een rare droogkloot. 

`Dit is mijn oudste dochter,' zei Opaals vader. `Maar je hebt Opaal natuurlijk al eerder ontmoet.'

De man knikte. `En dat was mij een waar genoegen. Zo'n charmante vrouw.'

Nu is het mijn beurt, dacht Opaal. Dinja, geef mij kracht, bad ze tot haar favoriete godin.

`Ik heb al gegeten,' zei ze met heldere stem. Ze schoof haar stoel achteruit. `Dus als jullie mij willen verontschuldigen?'

Vader liep rood aan. De aders in zijn nek zwollen. `Blijf zitten! Dan eet nog maar een keer! We zitten hier allemaal bij elkaar voor jou.'

Nu merkte Opaal de andere gasten pas op. Heren en dames in feestkleren, met schuimende kantkragen en hoeden die even ingewikkeld waren als koekoeksklokken. Vast familieleden van de schelpenman.

`Heer Git Tsal Usbenk tot Eggenbach wil je iets vragen,' vervolgde haar vader.

`Oh?'

De man stond op en hief zijn wijnglas. `Dame Opaal, ik zou graag...'

Kiezel stootte Opaal aan en wees naar de man. Ze barstten beiden in een luid geproest uit. De man keek onwillekeurig naar zijn kruis. Kiezel stootte een hysterische giechel uit en rolde bijna van haar stoel van de lol.

------------------------------------------------------------

De man keek onwillekeurig naar zijn kruis. Kiezel stootte een hysterische giechel uit en rolde bijna van haar stoel van de lol.

Het was vreselijk makkelijk om de slappe lach te krijgen merkte Opaal. Na de eerste grinnik gierde je vanzelf door. Het hielp ook als je om te beginnen al bloednerveus was.

De man zette zijn wijnglas neer. `Mag ik vragen wat er zo grappig is, jongedames?'

Opaal wist dat ze gewonnen had. Nadat je een vrouw op zo'n kille toon 'jongedame' hebt genoemd, kun je haar onmogelijk nog ten huwelijk vragen.

Kiezel wees opnieuw. `Jouw, jouw....' Ze kon haar zin niet afmaken, maar viel haar zus gierend om de hals. `Heb je zijn...'

`Ja, o ja!' hikte Opaal.

Haar vader rees overeind als een getergde walrus uit de poolzee. `Opaal! Kiezel! Naar jullie kamer en zonder eten naar bed! Meteen. Ik spreek jullie nog wel.'

 

In de gang kletsten ze met de handpalmen tegen elkaar.

`Volgens mijn hoeft die griezel je niet meer,' zei Kiezel. `En ik denk dat papa nu wel een tijdje met dat schoonzonengedoe ophoudt.' Ze fronste haar wenkbrauwen. `Ik hoop dat hij nu niet met mij begint...'

`Je bent pas elf. En bovendien, dan help ik je.'

`We trouwen met bergtrollen of een kaperkapitein,' zei Kiezel. `Niet zulke slappe happen. Als we al trouwen.'


3

 

De rammsteinvlinder wekte Opaal met het gesnerp van zijn vleugels. Hij had vleugels van gebrandschilderd glas en als je ze niet regelmatig oliede, knarsten hun scharnieren afgrijselijk.  

Opaal was meteen klaar wakker.

Ze rekte zich uit, behaaglijk als een poes. Ja, dit is beslist de betere soort dag. Ik mag naar de tempelschool en ik hoef niet eens te trouwen. Bovendien heeft Gliph Abar beloofd dat ik alle eilanden zal zien!

 

De ontbijtzaal was leeg, op een stuk of tien bedienden en Kiezel na. Haar ouders sliepen nog en Opaal vond dat wel zo gemakkelijk.

`Is papa nog bij je langs geweest?' vroeg Kiezel. `Om eens érnstig met je te praten?'

`Nee. Ik denk dat hij het echt heeft opgegeven.'

Kiezel leunde naar voren. `Denk je dat er leuke jongens op de tempelschool zitten? Bij mij in de klas zijn het allemaal nog van die jochies.' Ze trok haar neus op.

`Kom me vanmiddag ophalen,' zei Opaal. `Dan zie je het zelf.'

`Mag dat echt? Ik bedoel, ik ben je kleine zusje.'

`Niet zo klein en veel slimmer dan ik.' 

Eigenlijk vond Opaal het wel een geruststellend idee dat er straks iemand op haar stond te wachten.

 

De tempelschool lag op de uiterste westpunt van de stad, tussen de olijfbomen. Opaal wandelde langs een rij kapelletjes met elk zijn eigen godenbeeld. Ze bleef voor het beeld van Dinja-met-de- Boog staan en legde een druif op het altaar.

`Bedankt voor je hulp,' zei ze zacht.

Dinja had ook niet met de man willen trouwen die haar vader had uitgezocht. Haar vader liet haar daarom in een hoge toren opsluiten, met maar één kruik water en een zielig trosje druiven. Dinja's vader was zo te horen nog strenger geweest dan die van Opaal.

Dinja schoot echter een pijl met een draad spinrag in de maan en liet zich aan dat koord naar de grond zakken. Later trouwde ze met Gliph Abar en werd ze een godin. Je kunt er zeker van zijn dat ze haar vader niet voor de bruiloft uitno­digde.

 

Het kapelletje van Gliph Abar was leeg, net als altijd. Er lagen alleen een stel stenen maskers op het altaar en een brief, ook van marmer. `U hoort nog van ons,' stond er met hoekige letters in gegraveerd.  Iedereen wist wat dat betekende. Bidden tot Gliph Abar had geen enkele zin. Hij gaf toch nooit antwoord.

Maar mij wel, dacht Opaal, mijn gebed verhoorde hij wel.

 

Halverwege het pad naar de tempelschool hoorde ze de stemmen van kinderen. Het klonk alarmerend gedempt. Niemand joelde of lachte.

Opaal aarzelde, en elke stap werd korter dan de vorige tot ze helemaal stilstond.

Dit is verkeerd. Niet van dat bangige gedoe! Als de andere kinderen de eerste dag besloten dat je een verlegen muisje was, kwam het nooit meer goed.

Ze haalde diep adem, trok haar schouders naar achteren en versnelde haar pas.

In de tempelschool vertelden de priesters je de werkelijk belangrijke dingen. Niet van dat halfslachtige gedoe als in de dorpsklas.

Een derdejaars kon het weer een week vooruit voorspellen na één blik op de hemel. Een meisje leerde hoe ze haar weefgetouw moest bevelen om een zomerjurk te weven terwijl ze zelf op haar luie kont toekeek. Of hoe een haai te berijden zonder een hand of een hoofd kwijt te raken. De spreuk waarmee je zelfs van tot grijze moes gekookte spruitjes een heerlijk gerecht kon maken. Duizenden zaken.

De kinderen stonden in een halve kring voor de gesloten tempelpoort. Allemaal eersteklassers. De ouderejaars hoefden pas een uur later te komen, wist Opaal.

De deuren waren van vuistdik ijzer, vol butsen en klinknagels, strepen roest. Het zag er beslist niet als een schooldeur uit. Eerder als de poort van een gevangenis.

Boven de deur stond met grote stenen letters:  HET IS BETER EEN IJVERIGE MIER TE ZIJN DAN EEN DOMME VLINDER.

Wat een klets, dacht Opaal. Wie wil er nu een ijverige mier worden? 

`Jij niet dan?' vroeg een stem naast haar.

Shit, dacht Opaal. Ik zei het hardop.

`Ik ook niet, ' vervolgde de jongen. `Laat de miertjes maar zwoe­gen.' Hij lachte en wapperde met zijn armen. `Wij vlinders fladderen van bloem tot bloem en lebberen intussen alle honing op!'

Opaal glimlachte. De jongen had volkomen gelijk. `Ik heet Opaal. En jij?'

`Ik heet eigenlijk Schitterende Smaragd, maar al mijn vrienden noemen me Smarg. Ik ben de zoon van de Hogepriester.'

Toen ze hem aankeek, begreep ze meteen waarom zijn ouders hem Schitterende Smaragd genoemd hadden. Zijn ogen hadden precies die rijke edelsteenkleur, een stralend groen.

`In welke groep zit je?' vroeg Opaal.

`De klas van de Briesende Ever,' zei Smarg.

`Dan zit je in dezelfde klas als ik!'

`Dat komt mooi uit.' Hij trok een hanger uit zijn hemd en hield het op zijn handpalm. `Heb je ooit zo'n amulet gezien?'

De hanger had een vreemde vorm: een zilveren driehoek waarin een gouden cirkel en een vierkantje zaten. Of was het vierkantje wel van goud? Iets aan die glans klopte niet...

Ze deinsde achteruit. `Dat is geen goud! Dat is py...'

`Het is goud,' zei Smarg. `Puur goud en niets anders. Geloof het.' Het was inderdaad een prachtige gouden hanger, zag Opaal nu, maar niet meer dan dat.

`Ik ben je beste vriend,' zei Smarg en Opaal knikte ijverig. Natuurlijk was Smarg haar beste vriend. Dat was hij altijd al geweest en dat zou altijd zo blijven.

Smarg draaide zich naar een ander meisje. `Hallo,' zei hij, `Ik heet Smarg en ik ben je beste vriend.' Hij liet haar zijn hanger zien.

`Wat leuk dat je mijn vriend wil zijn,' zei het meisje. `Ik kende hier nog niemand. Ik, eh, ze noemen me Onyx. Jade‑Onyx.' Jade‑Onyx was beeldschoon, met lang, lichtblond haar dat in het zonlicht bijna zilver leek. Normaal zou Opaal haar meteen gehaat hebben: ze was veel te mooi en meisjes met een dubbele edelsteennaam deugden sowieso niet. Als je geen echte achternaam had, als je bijvoorbeeld geen `tsal Everetto dun Magi­noisse' heette, dan hielp een dubbele voornaam echt niet. Al had je drie voornamen, je bleef een doodgewone burger.

Nu glimlachte Opaal echter naar Jade‑Onyx en stak haar hand op. Elke vriendin van Smarg was natuurlijk ook haar vriendin.

 

Een bel luidde. Geen blikkerige koeienbel zoals bij de dorpsschool, nee, een zware bronzen kerkklok. Elke slag voelde Opaal tot in haar buik.

De poort zwaaide open en ze glipte vlak achter Smarg de school binnen. Hoewel Smarg een kop kleiner was dan zij, eigenlijk een klein opdondertje, voelde ze zich wonderlijk veilig bij hem. Een vriendin van Smarg kon immers niets slechts overkomen.

 

Opaal tikte op de kruk naast haar. `Kom je hier bij me zitten?' Jammer genoeg hoorde Smarg haar niet. Hij liep door naar de voorste rij en ging naast Jade‑Onyx zitten.

Jammer, dacht Opaal. Nou ja, Smarg had natuurlijk wel gelijk. Jade‑Onyx is veel mooier dan ik en voor Smarg was alleen het beste goed genoeg.

`Is deze kruk nog vrij?'

Zodra ze de nieuwe jongen zag, snauwde ze bijna `nee!' maar dat zou niet geholpen hebben. Het lokaal was vol en dit was echt de laatste vrije kruk.

Dat moet net mij weer overkomen, dacht Opaal. Dinja sta me bij, wat een boerenkinkel! Moet je die klompsandalen van hem zien. Houten zolen en het leer zit vol barsten. En die idiote trui van hem. Wie draagt er nu een trui van kriebelig zeegras naar school?  Ze snoof voorzichtig. Ze rook dennennaalden en een vleugje houtvuur.

Hij stinkt in ieder geval niet naar kippenstront. Dat is tenminste iets.

Ze keek vanuit haar ooghoeken naar hem.

Wat een lange slungel. Zo'n meneer de vogelverschrikker..

`Ik heet Tijgeroog,' zei de jongen.

`Opaal,' mompelde ze, zo goed als onverstaanbaar.

Tijgeroog. Wat een opschepperige naam. Dappere Tijgeroog, ja ja. In een van oma Rithka's sprookjes had de held Dappere Tijgeroog de Drakendoder geheten. Nou, een drakendoder was dit joch vast niet.

`Opaal is een mooie naam,' zei Tijgeroog.

O nee, hij probeerde nog te slijmen ook. Opaal bleef strak voor zich uitkijken.

Dat was niet direct een verbetering. Nu zag ze hoe Jade‑Onyx in Smargs oor zat te smiespelen.

Wat was die griet eigenlijk een vreselijke trut. Smarg verdient beter. Mij bijvoorbeeld. Als Smarg míj nu ten huwelijk had gevraagd...

Ze zag het al voor zich. Hoe blij verrast haar vader keek. Haar moeder klapte van puur plezier in haar handen en Kiezel omhelsde haar zus. Kiezel omhelsde haar en...

Op de een of andere manier klopte dat beeld niet. Kiezel en Smarg, dat paste absoluut niet bij elkaar.

Zou Kiezel hem niet mogen? Was dat het? Of nee, ze was natuurlijk stinkjaloers op mij. Nou, dat was dan jammer voor Kiezel. Ik ga heus niet...

Niet aan Kiezel denken! Als ik met Smarg trouw, wil ik net zulke zilveren laarsjes dragen als de prinses in De Drie Zusters en de Haaiengod en een sluier van...

`Een goedemorgen, klas!'

De stem van hun meester liet Opaals dagdroom als een zeepbel uit elkaar spatten. De deur sloeg dicht en de meester waggelde naar de lessenaar. Hij legde armen als roze hammen op het schrijfblad en grijnsde de klas in.

`Mijn naam is broeder Grofgrind en ik ben een priester van Ordwin de Riviergod. Ordwin is eindeloos geduldig. Hij slijpt zelfs de hardste rotsen tot glinsterend zilverzand. Helaas ben ik zelf nog lang zo ver niet. Daarom hebben ze mij ook voor een klas vol blagen gezet die niet veel slimmer zijn dan kwetterende aapjes.' Hij hief zijn staf van pikzwart ebbenhout op. `Als ik iemand ook maar een moment zie suffen of ginnegappen, dan krijgt hij een ferme tik met mijn stok. De derde keer stuur ik je meteen door naar de hoofdmeester.' Zijn grijns werd breder. `En de hoofdmeester heeft geen stok, maar een knuppel. Met kromme spijkers.'

`Hij bluft,' fluisterde Tijgeroog in Opaals oor. `Mijn broer zat vorig jaar in meester Grofgrinds klas en  de meester heeft nog nooit iemand geslagen.'

Smarg veerde op en wees naar Tijgeroog. `Hij fluisterde, meester. Geef hem een mep!'

`Een mep?' De grijns was van meester Grofgrinds gezicht verdwenen en hij hield zijn staf een beetje onwennig vast. `Ik meende het niet...'

Smarg hield zijn amulet omhoog en duwde het bijna in het gezicht van de meester. `U bent de strengste meester van de school. U slaat fluisterende leerlingen altijd. Hij daar fluisterde. Geef hem een hens.'

`De strengste,' mompelde de meester. `Altijd een hens en hij fluisterde.'  De meester stopte vlak voor Tijgeroog. `Leg je hand op tafel. Je krijgt een pets. Omdat je, je...'

`Omdat hij fluisterde,' zei Smarg.

`Dit slaat echt nergens op,' zei Tijgeroog. Hij legde zijn hand omgekeerd op de tafel. De stok gaf een aarzelend tikje op de handpalm.

`U slaat altijd harder,' zei Smarg. `Veel harder. En minstens drie keer.'

De stok kwam met een venijnige klets neer en Tijgeroogs adem stokte. Nog een klets, een derde.

`Dat, eh, dat was het dan,' zei de meester en draaide zich om.

`Mijn vader slaat me harder,' zei Tijgeroog tegen zijn rug, maar de meester leek hem niet te horen.

Een beetje zielig vond Opaal het wel: klappen op je eerste schooldag. Waarom zat Tijgeroog dan ook te fluisteren? Kinderen die fluisteren, verdienen slaag. Zo hoorde het, want Smarg zei het toch zelf?

 

De rest van de les gedroeg Tijgeroog zich gelukkig beter. Hij keek zelfs haar kant niet meer uit.

De meester liet op het bord zien hoe je de taal van de zwalu­wen kon ontcijferen. Terwijl ze rondvlogen, schreven ze razendsnel woorden in de lucht.

Hij trok een schoolplaat met een haak omlaag. Een man met een kroon stond op één been onder een hemel vol zwaluwen en sjorde zijn linkerlaars uit.

`Het meeste wat zwaluwen schrijven is natuurlijk geroddel,' zei de meester, `gezever over eieren en het rare scheve nest van de buurvrouw, maar soms... Kijk, deze oude legende vertelt hoe de metselaarskoning van Virgo in de hemel las dat er een sluipmoordenaar in zijn klerenkast gekropen was. De koning sloop op kousenvoeten naar de kast en lijmde de deur dicht met de sterkste spinraglijm. Daarna riep hij zijn soldaten: `Deze kast zit vol houtworm. Vaar de zee op en werp hem in de diepste draaikolk.'

De kast jammerde en protesteerde, maar natuurlijk luisterde geen soldaat naar een stel houtwormen.

Dezelfde dag maakte de dankbare koning een nieuwe wet: op het afschieten van een zwaluw stond voortaan de doodstraf en elk voorjaar zouden de houtvesters 999 zwaluwkastjes aan de hoogste bomen ophangen. Dat is ook...' De bel begon te luiden en de meester verhief zijn stem. `Goed, jullie hebben nu een half uur pauze. Knabbel naar hartelust op jullie pannenkoeken en drink jullie lauwe karnemelk.'

 

Buiten dromden alle meisjes en jongens om Smarg heen, als een stel wespen om een honingtaartje. Die vervelende Jade‑Onyx hing zelfs aan zijn arm. Smarg vond dat vast behoorlijk lastig. Al was hij te vriendelijk om er wat van te zeggen.

Opaal bleef een beetje verloren aan de rand van het groepje staan. Ze zou eigenlijk het liefst in Smarg buurt staan, maar een tsal Everetto dun Maginoisse‑dochter ging echt niet staan dringen.

`Laat me er door!' Tijgeroog wrong zich met stoten van zijn ellebogen het groepje in. Hij ging recht voor Smarg staan en zette zijn handen in zijn zij. 

`Waarom deed je dat?' vroeg Tijgeroog. `Waarom lapte je mij erbij? Je kent mij niet eens. Vandaag zag je me voor het eerst.'

Smarg lachte. `Ik ga wat grappigs doen. Je gewoon de waarheid vertellen, want over een paar minuten ben je die toch weer vergeten. Kijk, iedereen houdt van mij. Iedereen is dol op mij, zelfs als ze mij eigenlijk, diep in hun hart, een rottig etterbakje vinden. Hun haat moet ergens blijven en daar heb ik jou voor uitgekozen. Ik had een pispaaltje nodig. Iemand die door alle anderen gepest wordt, en dat ben jij.'

`Magie! Je amulet! Je gebruikt zwarte magie!'

`Dat klopt en nu wil ik dat je alles weer vergeet.'

Hij keek Tijgeroog aan. `Wilde je me iets vragen?'

Tijgeroog schudde zijn hoofd, spreidde zijn vingers. `Ik weet niet...' Hij slaakte een diepe zucht. `Nee niks.'

`Ik vind het ook jammer dat de andere kinderen zo'n hekel aan je hebben. Wat kan ik er aan doen?'

Tijgeroog knikte en beende weg.