LEES
VIER HOOFDSTUKKEN
UIT HET NET VAN DE VUURGOD uitgeverij Ploegsma ISBN 90 216 1897 4 verschenen in 2004 prijs Euro 15,95 |
||
1.
"Even rust, mijn liefje."
Loki tilde de loodzware manden met één hand van zijn
muilezel en liet
vervolgens zijn eigen ransel in het mos ploffen. Hij rekte zich uit.
Nekwervels
plopten alarmerend. Ja, beslist de hoogste tijd om een
hapje te eten, een moment weg te doezelen in de ochtendzon. Hij had zes dagen en nachten
onafgebroken doorgemarcheerd om de poort van de Onderwereld te
bereiken. Ook al
is het eelt onder hun zolen harder dan paardenhoeven, zelfs goden
kunnen blaren
onder hun voeten krijgen.
Loki zette zich op de dunne richel
aan de rand van de afgrond en liet zijn benen in de leegte zwaaien. De
diepte
gaf hem een aangename kriebel in zijn onderbuik. Eén verkeerde
beweging en je
smakte omlaag. Brak elk bot in je lijf. Loki boog zich zo ver mogelijk naar
voren. Pal onder zijn voeten, een halve kilometer dieper, lag een
vissersdorpje. Veel was het niet. Een zestal huizen aan de monding van
het
fjord, twee sloepen die ver op de kiezels getrokken waren. Grappig. De vorige keer was het
strand nog verlaten geweest. Hij herinnerde zich een handvol
verontwaardigd
krijsende meeuwen, een dode zeehond die vredig aan de vloedlijn lag weg
te
rotten. Meer niet. Mensen. Overal doken die lui de
afgelopen eeuwen op. Mensen waren grappig. Hij wreef zich bedachtzaam over zijn
zorgvuldig geschoren kin. Echte mannen lieten hun baarden en snorren
staan,
wist Loki, hoe meer haar hoe beter. Alleen weke priesters uit het
zuiden
schoren zich. Slappelingen, die in de ogen van elke rechtgeaarde viking
om een
stevig pak slaag vroegen. Loki was dol op leugen en bedrog.
Bijna even dol als op een stevige vechtpartij. Als het even meezat
leidde dat
al snel tot een mooie bloedvete. De beste manier om stennis te krijgen
was je een beetje verwijfd uitdossen. Hij viste een rib met gedroogd vlees
uit zijn ransel en kerfde een royale krul af. Het gortdroge vlees
geurde naar
de rook van brandende boerderijen en doodsangst. Andere goden zouden gekokhalsd hebben
bij de gedachte aan zulk voedsel. Aanstellers. Neem de oppergod Odin nu. Hoeveel lui
werden er niet elke midzomernacht aan hem geofferd? Gewurgd met een
boogpees en
in het moeras gekieperd? Pure verspilling. Loki streelde zijn magische riem van
wolvenhuid. Met de Gordel van Surt kon hij zich moeiteloos in een wolf
veranderen en in die gestalte had hij niets tegen mensenvlees. Waarom
dan wel
als hij op twee benen liep? Geen herberg, constateerde Loki zodra
hij het dorp binnenslenterde. Dat zou ook te veel gevraagd zijn. In dit
soort
gehuchten ontving de hoofdman alle reizigers. Zijn persoonlijke gasten.
Al
verwachten hij natuurlijk wel iets voor terug voor die gastvrijheid. Uit een van plaggendaken rees een
sliert rook op. Een hamer roffelde, viel na een hartgrondige vloek
stil. De
smid. Waarschijnlijk de enige man in het dorp terwijl de anderen op zee
visten. Loki zette zijn handen als een
trechter aan zijn mond. "Odin zegene jullie! Ik ben een marskramer,
geen
bloeddorstige viking! Jullie hoeven niet onder jullie netten weg te
kruipen!" Een belediging was de beste manier
manier om het ijs te breken, vooral als je er breed bij grijnsde. Dan
begrepen
dit soort rauwe bonken meteen dat je een van hen was. Net zo'n
hersenloos
knorzwijn. Het leren gordijn voor de smidse werd
ratelend opzij getrokken. "Wie noemt Karl Karlson een
lafaard?"
Karl
Karlson. Bewaar me, hoeveel generaties zouden alle zonen al Karl
geheten hebben?
Het was niet eens echte naam. Karl betekende zoveel als "vrije man",
geen slaaf. De smid was twee koppen groter dan
Loki, zijn schouders zo breed dat hij maar net in de deuropening paste. Door Karls aderen stroomt zo te zien
meer dan één druppel trollenbloed, dacht Loki, of ik eet
mijn eigen teennagels
op. "Was jij dat, garnaal?"
rommelde de smid. "Met je vlammenrode haar en je sluwe vossenkop?" "Geintje," zei Loki. Vlammenrode haar en sluwe vossenkop.
Niet slecht. De smid moest een helderder blik hebben dan hij zelf
besefte. Voor
het begin van zijn tocht had Loki zijn haar zorgvuldig zwart geverfd
met
kraaienbessensap. De smid vouwde zijn massieve armen
over elkaar. "Jij bent een marskramer beweerde je?" Waarom de zuivere waarheid niet?
dacht Loki. De waarheid is iets dat stervelingen zelden willen geloven
of
serieus nemen. "Och, dat is maar een
vermomming. In werkelijkheid ben ik Loki, de god van de leugens. Ja, die van broedermoord en bloederig
bedrog. Ik reisde naar jullie dorp omdat de poort naar Niflheim hier
vlakbij
ligt. Ik verlang het Land van de Doden te bezoeken." De smid deinsde terug. "Noem die
naam nooit! De dood komt snel genoeg zonder op Haar poort te kloppen!" Loki tuitte zijn lippen. "Mijn
dochter Helle is daar koningin. Vanuit haar land kun je alle tijden
overzien.
Ik wilde Helle vragen mijn toekomst te voorspellen." De smid staarde hem aan. Aarzelend
brak een glimlach door, die al breder en breder werd tot al zijn
hoekige tanden
ontbloot werden. "Een grapje, ja? Je maakt een geintje?" Hij stootte
een giechel uit die opvallend schril klonk voor zo'n boom van een
kerel.
"Ah, je bent niet alleen een koopman maar ook een prima
verhalenverteller!" Hij gaf Loki een joviale stomp tegen de schouder
die
bij een sterfelijk man beslist tot bot en beenbreuk geleid had. "Wees
mijn
gast, Roodhaar Loki! Vertel ons over al je avonturen. Vertel ons over
vissen zo
groot als eilanden! Over zilveren
zeemeeuwen die je naar de prinses van je dromen brengen!" "Dat moet geen probleem zijn.
Zorg dat mijn lippen vochtig blijven en ik giet gouden woorden in
jullie
oren." De smid nam hem van top tot teen op,
fronste wenkbrauwen die elkaar boven zijn neusbrug zo goed als raakten. "Ik ken je ergens van. Kwam je
hier niet eerder langs, een jaar of acht geleden?" "Huhm," zei Loki. Meer was
niet nodig. Mooi zo. Hij begint me al te
herkennen. Dit was een van Loki's grootste
talenten. Het vermogen om bekend voor te komen. Wie hem zag vertrouwde
hem
ogenblikkelijk. Zijn slachtoffers vulden de details gewoonlijk zelf
gretig in. "Och ja natuurlijk." De
peinzende blik van de smid klaarde op. "Je bent de achterneef van
Halfrid
Berenwurger!" "Als jij het zegt." De smid stompte hem opnieuw tegen
zijn arm. "Elk familielid van die goeie oude Halfrid is hier welkom.
Meer
dan welkom!" 2. De zon zakte omlaag, tikte de
hopsende horizon aan. Loki hurkte naast de smid op een
omgevallen zuil basalt die tot halverwege de branding reikte. Heel de
zee leek
met deinende goudstukken belegd. "Onze vissersboten," wees
de smid met de tang waarmee hij een haaienhaak aan het bijbuigen was. Nu merkte Loki de povere vloot ook
op: vijf zeilen, bloedrood in het lage zonlicht. Onder een ritmisch "Hey hah! hey
hah!" trokken de vissers even later de kielen van hun boten over het
kiezelstrand. Het ratelen van de stenen klonk Loki aangenaam in de
oren:
knappende ribben, het onmachtig knarsen van trollenkiezen. "Hoe noemen jullie de zee
hier?" vroeg Loki aan de smid. "De Weduwmaker," somde de
smid op, "de Mannenverslinder, het Maagdenverdriet. Heeft de zee andere
namen dan in jouw land?" "Honderden. Ymirs pis
bijvoorbeeld." "Dat is een goede! Volgens de
saga's was de zee het bloed van de eerste god. Pis is beter." Loki zocht de einder af. Schemering
was het magische moment van de dag, het ogenblik dat tover het sterkst
werd en
de wereld van de mensen bijna wegdrukte. De hemel kleurde groen als een
keverschild, trok diep paars weg. Yggdrasill stolde geruisloos uit de
schemering en vulde de hemel. "Daar." Loki stootte de
smid aan. "Zie je haar?" Schoonheid is iets dat je niet kunt
oppotten. Schoonheid delen maakt haar enkel groter. "Kijk omhoog,
man!" Loki zag de Wereldboom niet langer
dan een hartenklop, maar haar schoonheid deed hem duizelen. Zo hoog, zo
eindeloos
hoog, tienduizend mijlen en wijd als de wereld. Yggdrasill was de es die alles dat
bestond bij elkaar hield: Hemel, Aarde en Onderwereld. Haar takken
haakten zich
in de sterren vast en haar wortels boorden zich in Niflheim, het Land
der
Doden. "Zie je wát?" vroeg de
smid. De Wereldboom vervaagde en Loki
wendde zijn blik af. Jammer. De smid was toch te menselijk geweest. Hij
had
niet genoeg trollenbloed om werkelijk te zíén. "Laat maar. Ik hoop dat jullie
zee een beetje gul was vandaag. Mijn maag rommelt als een onweer." "Wees niet bang. Drank is er in
ieder geval genoeg." Loki werkte drie geblakerde vissen
naar binnen, brak hompen zwart zuurdesembrood af. Hij zong
raadselliederen, de
"kenningen" waar de mannen van het noorden zo dol op zijn. Hij roddelde
over koningen die al duizend jaar dood waren of nooit bestaan hadden. "Nu is het tijd om serieus te
drinken!" brulde de smid zodra hij de laatste kabeljauwkop in het vuur
gemikt had. Loki's gastheer goot een holle koeienhoorn tot de rand vol
mede en
duwde hem klotsend in Loki's handen. "In één teug mijn
vriend!" "Dat mag ik wel," zei Loki.
"Een gastheer die van schenken weet." Mede werd van gegiste honing
gebrouwen en was behoorlijk koppig. Hij woog de gevulde hoorn op zijn
hand. Vier liter mede zeker, schatte hij, misschien wel vijf. Karl wil
me
dronken voeren. Als ik dan ruzie zoek,
mogen ze me naar eer en geweten de hersens inslaan en mijn handelswaar
inpikken. "Drinken jullie mede in jullie
dorpen ook uit hoorns?" vroeg de smid. "Zeker. Het grappige is dat een
koeienhoorn geen voet heeft. Niets om hem neer te zetten. Je moet dus
blijven
doordrinken." Hij had de enige hoorn in het
gezelschap zag Loki. De anderen dronken uit aardewerken kroezen. Karl Karlson moest eens weten. Loki herinnerde zich het feest in het
land van de ijsreuzen. Hij en de andere goden moesten Thors hamer
terugstelen
en het was erg belangrijk dat ze bij de reuzen niet als
dauwdruppellikkers of
muizenkeutelknabbelaars overkwamen. Daar waren de drinkhoorns van
gigantenkoeien afkomstig geweest: elke hoorn wijd genoeg om een schip
naar
binnen te roeien. De vissen die op de ijzeren roosters sisten waren
orka's. Of,
voor de echte trek, potvissen. Loki legde de hoorn op de bank naast
zich, leeg. "U weet van drinken, heer."
De slavin klom prompt op zijn schoot en draaide een van Loki's lokken
om haar
vinger. "Waarom noemt mijn meester je steeds Roodhaar, vreemdeling? Uw
haar is zo zwart als de nacht." "Een geintje. Net als de naam
Loki. Ik werkelijkheid heet ik Fenrisvattir." "Maar dat betekent Vader van de
wolf. Dat is gewoon een van Loki's andere namen!" "Slim meisje. Jij kent de oude
verhalen blijkbaar goed." "Loptr, Thok, Farbautison,"
fluisterde ze in zijn oor. Al Loki's geheime namen die alleen de goden
of de
knapste zangers kenden. "Ik weet wie je werkelijk ben en ik zal je niet
verraden." Ze gebaarde naar de joelende dorpelingen. "Ik haat ze,
Loki. Ik was de dochter van een jarl, van de hoge graaf van Gittaland
zelf.
Voor de rovers mij ontvoerden. Ik ken alle vierentwintig runentekens.
Mijn
meester kan zijn eigen naam niet eens schrijven!" "Haat is een mooie emotie.
Minder breekbaar dan liefde. Ah, haat
bouwt huizen als kastelen!" "Ik heet Sigyn. Ga je ze
allemaal vermoorden?" "Naar het me uitkomt. Ik ben niet
van plan persoonlijk een vinger uit te steken. Eigenlijk heb ik maar
één dode
nodig. Als gids naar Niflheim." "Neem je me mee? Later?" "Vertel me eerst wie hier van
gokken houden. En wie waarschijnlijk vals gaat spelen als het om erg
veel goud
gaat. Hij hoeft niet echt vals te spelen. Zolang de anderen hem maar
verdenken." "Ze zitten te dobbelen,"
deelde Sigyn hem een hoorn mede later mede. "Achterin, bij het licht
van
het haardvuur." Ze gaf een ruk met haar hoofd die haar lange blonde
vlecht
liet zwiepen. "Jud, die kerel zonder linkeroor, heeft een vossenziel.
Denkt hij. Hij is eerder onbetrouwbaar dan sluw." "Bedankt, Sigyn." Loki
slenterde naar het vuur. Ze dobbelden met vergeelde
knokkelbeentjes. Vikings gebruikten bij voorkeur de knekels van een
verslagen
vijand als stenen. Al waren de botjes van een dode slaaf ook bruikbaar
bij
gebrek aan beter. "Wat voeren jullie daar uit? Een
of ander spel?" Jud keek op. "We noemen het
Graai de Meeuwen, Roodhaar. Even eenvoudig als het pellen van een ui.
Ik kan het
je zo leren." "Waarom ook niet?" Loki
veegde de bruine graten met een voet opzij en liet zich op de lemen
vloer
zakken. Visschubben glommen als rode sterretjes op tussen de spaarzame
strootjes. Karl Karlson had al maanden geen vers riet gelegd. "Als je om geld speelt leer je
het snelst," verklaarde Jud. "Heb je koperstukken? Of desnoods loodjes?" "Nee, sorry. Geen koper. Zijn
zilverstukken ook goed?" Een van de mannen gniffelde.
"Ook goed! We..." Jud dreef hem een elleboog in zijn
nieren en hij viel stil met een ontzette gak. "Voor deze keer dan, Roodhaar.
Al kunnen we hier weinig met zilver beginnen. We rekenen vier
koperstukken voor
elk zilverstuk, goed?" "Jullie zullen de regels wel
kennen." Vier voor een was ongeveer een vijfde
van de gebruikelijke waarde. Twee uur later stond er voor elk van
de mannen een ferme stapel zilverstukken. Elk stapeltje was
ongetwijfeld meer
kapitaal dan in de hele rest van het dorp te vinden was. Hebzucht laat een man de ogen uit de
kassen rollen, overwoog Loki. Waarom vond niemand het vreemd dat een
eenvoudige
marskramer met zilverstukken kon strooien? Met zoveel geld had hij
nooit een
marskramer hoeven blijven. "Toch een moeilijker spel dan
het leek," zuchtte Loki terwijl hij twee nieuwe zilverstukken in de
gokkerscirkel legde. Sigyn sloeg haar armen om zijn hals
en wreef haar wang tegen zijn nek. "Waarom verlies je?" fluisterde
ze. "Ah, het is natuurlijk elfenzilver! Je munten veranderen in kiezels
en
dorre bladeren zodra de haan kraait?" "Het zilver is echt. Ze zijn nu
rijker dan ze ooit gedroomd hadden, Sigyn. Nu hebben ze werkelijk iets
te
verliezen." Met zijn lange linkernagel kraste hij een spiraal van
runentekens in de vloer. "Een kleine bezwering om onze vriend Jud te
helpen." Sigyn las over zijn schouder mee.
"Juds volledige naam, de rune Feoh voor rijkdom, Ken voor vuur. Wat
vast
een van je geheime namen is. Is magie echt zo eenvoudig?" Loki schudde zijn hoofd. "Alleen
als een god de runen trekt." In minder dan een half uur stak Juds
stapel zilver zeker een handbreedte boven die van de anderen uit. Elke
tweede
worp leek hem een zes op te leveren. Dit dorpse dobbelspel was zeldzaam
eenvoudig: wie gooit het hoogste getal? Meer dan een gestage stroom
zessen was
er niet nodig om te winnen. "Mijn beurt al weer?" Juds
tanden blikkerden alsof ze zelf in zilver veranderd waren. "Gaan we."
Hij rolde de knokkelbeentjes. "Ah, een zes en een vijf!" Loki pakte een van de dobbelstenen
op. "Hé, Roodhaar,"
protesteerde Jud. "Jij bent nog niet aan de beurt!" "Grappig," zei Loki en
weerde Juds graaiende hand af. Hij draaide het knokkelbeentje tussen
duim en
wijsvinger. "Blijkbaar heb ik dit spel toch niet helemaal goed
begrepen.
Of hoort het dat er aan alle kanten zes stippen staan?" Een doodse stilte volgde op zijn
woorden. "Jij
vale marter!" Een van de
dobbelaars sprong op en greep Jud bij de keel. "Mijn kostelijke
zilverstukken! Geef ze terug, valsspeler!" Jud brak zijn greep met een stomp
onder zijn borstbeen. "Klets geen onzin, Helgi! Ik ruk je tong uit als
je
zulke leugens uitslaat!" "Naar buiten!" De smid
sleurde de twee mannen aan hun ellebogen door de zaal en rukte het
gordijn
open. "Geen bloed op mijn stro!" Eén zwaai en ze tuimelden de
nacht
in. Karl Karlson zette zijn handen op
zijn heupen. "Kruip terug als jullie niet langer dronken zijn." 3. Loki liet zich een derde hoorn mede
inschenken. "Daar heb je Helgi," zei
Sigyn. "Zo te zien heeft hij niet gewonnen." Loki knikte. "Een bloedende lip,
twee voortanden minder. Helgi heeft inderdaad niet gewonnen." Hij knipte met zijn vingers naar het
vuur. Twee vlammen maakte zich los en fladderden rond als vurige
vlinders. Twee
keer schreven ze de runen van Loki's naam voor ze in de gloeiende
houtblokken terugzakten. "Nu schuifelt hij naar zijn
broer Thorstein," vervolgde Sigyn die niets van zijn vlammenspel gezien
had. "Wacht, hij fluistert iets in zijn oor. Thorstein is beste vechter
van het dorp. Een echte berserker. Zo eentje die eigenhandig wolven
wurgt en
schuimbekkend in de rand van zijn schild bijt. Niet half zo sterk als
Karl,
maar veel gemener." "Vertel verder. Ik ben een en al
oor." "Nu sluipen ze allebei naar
buiten. Nadat ze goed rond gegluurd hebben of niemand op hen lette. Mij
merkten
ze niet op. Een slavin is onzichtbaar." Het duurde langer dan Loki had
verwacht: bijna een vol uur. De smid kwam naast hem zitten. "Weet je soms iets van heelkunde
af, Roodhaar? Meer in het bijzonder van gapende wonden waaruit het
levensbloed
gretig wegvloeit?" "Ik kan ze dichtnaaien. In mijn
ransel zit een mooi stel bronzen naalden en een rol vlasdraad. Of het
helpt?" Hij stond op. "Wie is de gelukkige?" "Jud Gellersson. De man waarmee
je zat dobbelen." Zijn gezicht betrok. "Drie steken in de rug. De
wonden van een lafaard." Loki begreep Karls afkeer. Een moord
was niets om je bijzonder druk over te maken. Verkeerd sterven, als een
lafaard, was echter zeldzaam stom. "Waar ligt hij?" "In zijn eigen hut. Zijn vrouw
vond hem reutelend in het voorportaal. Met een handvol zilverstukken in
zijn
mond gepropt." De man lag te kreunen op een matras
van zeehondenbont die tot op het grauwe leer afgesleten was. "Jij..." Pijn en doodsangst
hadden Jud de stekende blik van een sjamaan gegeven. Vol wijsheid
waaraan hij
nu weinig meer had. "Ik weet wie je bent. Wát je bent. Oom Vos,
noem ik
je, Vader van de Wolf. Ik, ik speelde niet eens vals!" "Natuurlijk niet. Het was een
van mijn eigen dobbelstenen." Loki grinnikte. "Maar je speelde tegen
mij. Dat was een stuk riskanter dan valsspelen." "Jij... Ik ben niet bang om te
sterven!" Jud kwam half overeind. Hij hoestte: bloeddruppels sproeiden
van
zijn lippen. "Ik ontmoet je in Walhalla, leugenaar. Met een gloednieuw
zwaard, ja. Snij je oren af. Land van de onsterfelijke helden. Waar wij
helden
voor eeuwig strijden en zuipen. Alle vrouwen maagden zijn!" "Het spijt me. Walhalla is niet
de juiste plaats voor je. Je stierf niet in de strijd, Jud, niet als
held. In
je bed ga je sterven, over een hartenklop op tien. De strodood, met de
wonden
van een lafaard." Loki schudde droevig zijn hoofd.
"Niflheim wordt het, waar de zwakken en
lafaards eindigen." "Waarom? Waarom ik?" Maar weinig stervenden krijgen
antwoord op die vraag, dacht Loki. Jud boft. "Ik had verhalen over dit dorp
gehoord. Niflheim ligt hier zij aan zij met de mensenwereld. Zo
dichtbij dat
een levende mens naar binnen kan glippen zodra Niflheim haar poort
opent om een
ziel op te nemen. Ik had een gids nodig en jij leek me geschikt." Hij zag Juds laatste adem als een
dwaallicht uit zijn neusgaten glippen. Juds schim stond op, hoewel zijn
lichaam
met weggedraaide ogen op het bed bleef liggen. "Mooi zo," fluisterde Loki
en hij greep de hand van de schim stevig vast. De vingers voelden als aangespoelde
kwallen, glibberig en stroef tegelijk en geheel en al levenloos.
"Waarheen
nu, Jud? Wijs me de weg naar het land van mijn dochter." Hij zag dat smid en Juds vrouw tot
standbeelden verstard waren. Alleen hij, Loki, woonde in die laatste,
eindeloos
uitgerekte seconde van Juds dood. De schim tikte de muur van twijgen en
aangesmeerde klei aan: een stenen poort zwaaide open. De poort leek aanzienlijk hoger dan
de Juds hut, meters hoger, maar paste er toch moeiteloos in. 4. Met een geluid als kreukelend
perkament ontrolde Niflheim zich voor Loki. het was een ellendig oord:
slierten
van ijzige mist, duistere poelen waarover een kantwerk van ijsnaaldjes
lag. De
hemel hing laag en grauw, een hemel als een putdeksel van puimsteen. Ondanks de zengende kilte deed de
stank van rottend vlees en vermolmde botten hem naar adem happen. Nergens een spoor van kleur: alles
was grijs en wit en zwart. "Dit is Niflheim, Loki?"
sprak een stem vlak achter zijn rug. Loki draaide zich met een ruk om en
keek in recht in Sigyns gezicht. Haar grijze ogen fonkelden, op haar
bleke
wangen gloeiden blosjes van opwinding. "Idiote! Waarom ben je me
gevolgd? Dit is het land van de doden, Sigyn! Voor levenden is er geen
weg
terug." "Jij beloofde me met je mee te
nemen." "Ja, later. Niet nu, dwaze
vrouw!" "Goden hebben vaak een verdraaid
slecht geheugen als het op beloftes aankomt." "Allemachtig, vind ik eindelijk
een vrouw met een beetje verstand en een aangename wraaklust, pleegt ze
prompt
zelfmoord!" "Ik ben nog niet dood, Vader van
de Wolven." Loki slaakte een zucht die uit zijn
teennagels leek te komen. "Ik zal proberen dat zo te houden." De rivier die door Niflheim stroomde,
was breed als een oceaan en stonk naar zout en verdriet. Volgens de
legenden werd
ze gevoed door de tranen van weduwen en misleide maagden: ze zou dus
nooit
droogvallen. Juds schim ging hen voor naar een
vlot van beenderen en hees een zeil van doorzichtige mensenhuid. "Koud." Sigyn drukte zich
tegen Loki's borst aan. "Zo koud." Loki woelde door Sigyns haar dat
glinsterde van de rijp. "Daar kan gelukkig iets aan gedaan worden. In
het
gezelschap van de vuurgod hoeft niemand kou te lijden." Hij klapte in zijn handen. Aan
weerszijden van het vlot vlamde een vuurbol op. Een vlaag van warmte
streek
over het vlot. "Beter zo." Sigyn slaakte
een zucht van welbehagen. "Waar gaan we heen, Loki?" "Er schijnt een waakhond te
zijn. Garm. Als hij blaft, galmt het door tot in de Vier Hoeken van de
wereld
en valt de donder angstig stil. Zijn tanden bijten dwars door
Damascaans staal.
Uit zijn muil druipt sissend gif." "Is het soms weer een van jouw
eigen zonen? Net als de wolf Fenris of de Midgardslang?" "Och, ik wil niet opscheppen...
Maar dat is niet bepaald een voordeel. Ik heb niet zo'n beste relatie
met mijn
kinderen." "Dat klopt, vader." De jonge vrouw stond zo licht op het
water dat er niet eens kringen over het slijmerig oppervlak rimpelden. "Is dat Helle?" Sigyn klonk
stomverbaasd. "Maar ze is beeldschoon! In alle saga's is ze een levende
dode, het wandelende lijk van een stokoude heks!" "Ik hoef niets meer te bewijzen,
vrouw," zei Helle en ze liet haar zilveren haren zwieren. "Mijn
Niflheim is het land van de wanhoop, de plaats van gemiste kansen. Waar
nooit,
nooit meer iets zal gebeuren." Ze spuwde in de trage rivier en aaide
over
de kop van het schoothondje in haar armen. "Mijn waardeloze doden
verdienen geen troon van beenderen of grommende monsters." "Dag, papa," zei Loki in
een goede imitatie van haar stem. "Wat leuk dat u eens een keer op
bezoek
komt." Helle schoot in de lach. "Ik zal
toehappen als een onnozele zalm. Wat kom je hier uitvoeren, vader van
de
leugens?" Ze stak haar kin naar voren. "En waag het niet om tegen
míj
te liegen!" Ze veegde een druppel zweet van haar voorhoofd. "Moet het
hier trouwens zo onzinnig heet zijn?" Loki doofde de vuurbollen met een
vingerknip en de kilte van Niflheim vloeide opnieuw uit over het vlot. "Ik nam een maand geleden mijn
runensteen op, Helle mijn dochter. Mijn steen heeft vierentwintig
zijden en op
elke kant is een magische rune in gekerfd. 'Vertel mij wat mij de toekomst zal
brengen!' beval ik en wierp mijn steen. Hij rolde door de modder en
liet een
spoor van runen in de vochtige klei achter. Deze
woorden las ik: 'De goden zullen verwaaien als rook in de wind Heersen zal de vrije man
met zwaard en kruis.' Toen ik de steen opnieuw wierp, bleef
hij steeds dezelfde runen afdrukken: 'Geen toekomst'." "En je hoopte dat ik een
scherpere blik zou hebben, vader?" "In het land der doden is alles
voorbij. Geen verleden of toekomst meer. Ze zeggen dat de machtige
Helle alle
tijden van hieruit kan overzien. Als van een hoge toren." "Daar hebben ze gelijk in."
Helles ogen draaiden omhoog tot enkel het oogwit overbleef. "Er zal een vrije man
opstaan," zong ze met een afschuwelijke stem, schril als het krijsen
van
een kikker in de bek van een lynx. "Nee, geen vrije man, geen 'karl'.
Karel is zijn naam. Karel de Grote, zoon van Pepijn. Met zwaard en
kruis zal
hij heel de wereld veroveren. Hij zal hoge tempels oprichten voor zijn
Witte
Christus. Alle oude goden vernietigen. Ai, ze zullen verwaaien als rook
in de
wind!" "Verwaaien als rook!" Loki
klikte met zijn tong van ergernis. "Odins baard! Dat is toch geen
fatsoenlijke manier van sterven? Ik wil ten onder gaan met mijn zwaard
in de
buik van mijn vijand en zijn tanden in mijn nek!" Helles ogen draaiden terug. "Een
voorspelling is een voorspelling. Dit is wat ik zag." "Nu ja, een gewaarschuwd man
telt voor twee. Gelukkig zijn helden als die Karel Pepijnsson nog
altijd
sterfelijk. Eén druppel slangengif in zijn wijn... Tijdig
aangekondigde rampen
kunnen vaak voorkomen worden." "Deze voorspelling is
onwrikbaar!" Helle klonk bijna beledigd. "Dit is een profetie!
Dwingend noodlot!" Haar ogen draaiden automatisch omhoog en weer kreeg
haar stem die afschuwelijk snerpende klank. "Eerder nog zal de
Yggdrasill
omgehakt worden! Ja, en de hemel op aarde neerstorten, dan dat deze
profetie niet
uitkomt!" "Goed dat te weten. De
wereldboom omhakken..." Hij wreef zich over zijn kin, waar de eerste
baardstoppels al begonnen op te komen. Sigyn staarde hem aan. "Dat kun
je niet menen? Dat is het einde van de wereld!" "Het einde van de wereld wordt
vaak te serieus..." Helle stapte naar voren en legde een
sneeuwwitte hand op Sigyns pols. Haar nagels waren volmaakt roze
schelpjes.
"Wist je trouwens dat deze vrouw je ware geliefde is, vader? De enige
vrouw waar je ooit gelukkig mee kunt worden?" Loki glimlachte. "Ze heeft
inderdaad iets heerlijk fels en haatdragends. Viel me bij de eerste
blik al
op." Helle sloeg een arm om Sigyns middel
en deed een stap achteruit. Een magische stap, want ze stond ineens op
de
oever, ruim dertig meter verder. "We hebben het nog niet over de
betaling van mijn profetie gehad," zei Helle. "Welnu, jouw Sigyn is
mijn prijs. Zij blijft hier." "Ik denk het niet,
dochter." Loki tikte de punt van zijn dolk aan en het wapen verlengde
zich
tot een vlammend zwaard. Het water siste en werd stoom zodra zijn
voetzolen de
rivier raakten. "Laat haar gaan, Helle. Of ik
smelt de poorten van je Niflheim tot lava!" Een dozijn vuurbollen
welden
uit de punt van zijn zwaard en doken als haviken op de koningin van de
onderwereld af. "Garm!" krijste Helle terwijl
ze met haar vrije hand een vuurbol wegsloeg. "Pak hem!" Het schoothondje sprong van haar
schouder en blafte. Het was een geluid om het hart van de
meest onverschrokken helden te stoppen en de trommelvliezen van een
trol te
knappen. Zo onverdraaglijk luid dat het van de maanschijf zelf moest
weerkaatsen. Toen Loki de handen van zijn
bloedende oren liet zakken en zijn ogen opende, versperde de hellehond
Garm hem
de weg. Het monster was zo hoog als grafheuvel, elk haar van zijn vacht
zo dik
als een mannenpols. Van zijn gele tanden droop gif. Volgens skalden en wijze mannen die
zulke zaken kunnen weten, was Garm zo goed als onkwetsbaar. Enkel
Heimdalls
magische zwaard zou hem kunnen doden, aan het einde der tijden, en
zelfs dan
nog zou de god die overwinning met zijn eigen leven moeten bekopen. Loki geloofde niet in roekeloze
dapperheid. Zulke onzin heeft niets grappigs of elegants. Bovendien
hadden
vrouwen bijzonder weinig aan een dappere, maar totaal verscheurde
echtgenoot. "Sigyn?" riep hij. "Ik
kom terug. Spoedig." Hij hoorde haar antwoord niet omdat
Helles honende lach alles overstemde. "Hak je boom om, papa. Breng me
een
twijg en je krijgt mijn stiefmoeder terug! Ja, een blad van de
Yggdrasill. Dat
zal de enige sleutel zijn die de poort van Niflheim voor je kan
openen." "Helle. Laten we hierover praten
als..." De rivier stroomde verlaten onder de
grijze, grijze hemel. Geen monsterhond, geen dochter of geliefde meer.
|
|