LEES
DRIE HOOFDSTUKKEN UIT DUIZEND EILANDEN VER uitgeverij Fontein 2003 ISBN 90 261 1933 x prijs E 12,48 |
|
|
|
1. Duizend eilanden
ver, waar de schepen van goud zijn... "Hè nee,
niet weer!" Op het computerscherm slaat Neils racewagen drie keer over
de
kop, knakt een lantaarnpaal en plonst ondersteboven in het zwembad van
de
miljonair. GAME OVER, melden knipperende letters. Ja dat kun je
wel
zeggen, denkt Neil. Jullie je zin: dan word ik later toch gewoon geen
autodief? In de gang
kleppert de brievenbus: enveloppen ploffen op het deurmatje. Vrijwel
meteen
gaat de bel over. De ongeduldige, extra lange rinkel van iemand die
vandaag nog
meer te bezorgen heeft. "De
postbode, mamma!" roept hij. "Met een pakketje denk ik." "Neem jij
het even aan?" Stella's stem komt uit de bijkeuken. "Ik sta met een
gloeiende soldeerbout in mijn hand en twee ellendige rotdraadjes die
niet aan
elkaar vast willen." "Oké."
Neils moeder is beslist de handigste in huis. Helaas haat ze klusjes.
Knellende
deuren worden kaarsrecht ingehangen, rokende mixers opengeschroefd,
maar altijd
onder binnensmonds gemopper en wanhopig gesis. "Paste niet
door de brievenbus, jongeman." De postbode houdt een pakketje op.
INTERNET
DIGIPRINT, meldt de knaloranje sticker. WEL ZO SNEL EN VEEL GOEDKOPER. "Jullie
foto's vermoed ik. Kun je even een krabbel op dit formulier zetten?" Op de
keukentafel
scheurt Neil de dikke envelop open en schudt twee stapeltjes foto's uit
het
bobbeltjesplastic. Handig, zo'n
digitale camera. Je schiet rustig vijftig foto's zonder een filmpje te
hoeven
wisselen. Wat je niet bevalt, wis je meteen weer uit. Hah, daar is
onze
tent en Dagmar halverwege de trap van de oude uitkijktoren. De
uitkijktoren
waaruit weinig te kijken viel, omdat de bomen intussen hoger dan de
toren groeiden. Ja hoor, in het
pannenkoekenrestaurant moet Dagmar weer zo nodig een raar gezicht
trekken. Zusjes! Ik
verzamel al haar uitgestoken tongen nog eens en zet ze op de site van
Dagmars
school. "Het is van
het kamperen, Stella," zegt hij over zijn schouder. "Zo te zien zijn
al je foto's scherp." "Dat was
vlot," antwoordt zijn moeder. "Ik heb ze gisteren pas gemaild. Hou ze
op volgorde wil je? Ik kom zo kijken." Het tweede
stapeltje foto's legt elke bocht en steiger van hun boottochtje door
Amersfoort
vast. Een beetje een tegenvaller herinnert Neil zich: Amersfoort had
beslist
minder grachten dan Utrecht en ze waren ook saaier. Nergens spannende
werfkelders met totempalen of geinige terrasjes vol vioolspelende
Russen. De laatste foto
toont een immense watervlakte onder een hemel vol schaapjeswolken. Een
steiger
zigzagt als een hoekige slang tussen honderden zeilbootjes. Hun koperen
rompen
glanzen in de zon en elke mast draagt zijn eigen windhaan of vliegende
draak. Hij kan de
namen
van de voorste schepen nog net ontcijferen: "Martha's Verdriet" en
"Gerbensterp 23." Neil buigt zich
over de foto en wenst dat hij een vergrootglas had. Foto's zijn altijd
zoveel
kleiner dan de werkelijkheid. Waar was dit in
hemelsnaam? Wanneer? Ik kan me niets
van een meer herinneren. Langs de
horizon
ontdekt hij de blauwgrijze silhouetten van eilandjes. De kerktoren op
het
middelste eiland heeft geen spits, maar loopt in een soort stenen
distelbol
uit. De boogbruggen
tussen de eilanden zijn zo mogelijk nog vreemder en absoluut niet
Nederlands.
Min of meer het model van een stenen bruggetje in een Japanse tuin,
maar dan
onzinnig uitvergroot. Ze zwieren zo hoog de lucht in dat zelfs een
olietanker
moeiteloos onder de bruggen door kan varen. Was ik soms in
slaap gevallen? Weggedoezeld omdat het zo zoemerig warm was en
zeventiende
eeuwse kloosters me niet bijster interesseerden? Hij probeert
zich
de kaart van Nederland voor de geest te halen. Al dat water: Amersfoort
ligt
toch in het binnenland, niet aan de randmeren. De randmeren zijn zo
nauw dat je
de overkant steeds blijft zien. Dit is wijd genoeg voor een zee. Toch
móét Stella
de foto in Amersfoort genomen hebben. Papa en Dagmar zitten op het
voorste
bankje van de rondvaartboot, hoewel ze vrij onscherp blijven. Bovendien
draagt
Dagmar het blauwe T-shirt met WATERLIJN. Dat shirt had ze in het
winkeltje bij
de aanlegplaats gekocht en sindsdien nooit meer aangetrokken. "Wat heb je
daar?" Hij heeft zijn
moeder niet binnen horen komen. Hij reikt haar
de
foto aan. "Weet jij soms waar dit was? Ik kan me niks van een haven
herinneren." Zijn moeder
verstijft. "Waar heb je die foto vandaan? Toch niet uit mijn
spullen?" Haar spullen?
Wat
denkt ze wel? "Het zat bij
de andere foto's!" "Stelletje
stommelingen," zegt ze. "Dat krijg je ervan als je computers je
foto's laat afdrukken." "Wat bedoel
je?" "Dit. Dit
ding hier!" Ze wappert met de foto. "Ze hebben natuurlijk twee
filmpjes verwisseld. Deze foto is van iemand anders." Ze beent naar
de
afvalbak en scheurt de foto in tweeën. "Zo doen we met knoeiwerk!"
Stella blijft fanatiek doorscheuren tot de snippers niet groter dan
confetti
zijn en tussen haar vingers in de bak dwarrelen. "Mooi de laatste keer
dat
ik die lui mijn foto's laat afdrukken!"
Dit slaat
werkelijk
nergens op, denkt Neil. Zo nijdig over één verkeerd
afgedrukte foto? En dan dringt
de
klank van haar stem pas tot hem door. Niet boos, maar angstig.
Doodsbang. Stella herkende
die zee. Ze weet waar hij ligt. Bovendien zei
ze:
"Je hebt het toch niet uit mijn spullen?" Hij durft haar
niet aan te kijken. De klep van de
afvalbak slaat dicht. "Ik ga naar
de super. Boodschappen doen, ja. Ik zie straks de rest van de foto's
wel. Of
waren er meer... eh, verkeerde foto's?" "Nee, dit
was de enige." Stella aarzelt,
tuurt in de bak en slaakt een diepe zucht. "Weer bomvol. Hoe vaak moet
ik
jullie..." Ze maakt haar zin niet af en tilt de bak op. "Laat maar.
Ik mik hem zelf leeg in de kliko." Ze speelt
toneel,
denkt Neil. Geen kleuter zou in zo'n overdreven zucht trappen. En
gezeur over
overvolle afvalbakken is al helemaal niets voor Stella. Je stopt borden
pas in de vaatwasmachine als je geen enkel schoon overhebt, is haar
stellige
mening. Waarschijnlijk weet ze niet eens waar de stofzuiger staat. Neil snelt naar
het keukenraam en gluurt door de luxaflex de achtertuin in. De afvalbak
staat
open naast de kliko en Stella graait in de inhoud rond. Heeft ze er
iets
in laten vallen? Een oorbel? De snippers,
realiseert Neil zich. Ze wil voorkomen dat ik ooit nog naar die foto
kijk. Dat
ik de snippers aan elkaar pas. Zijn moeder
beent
terug naar het afdakje, rukt haar fiets uit de klemmen. De tuindeur
knalt zo
hard achter haar dicht dat Neil de klap door het dubbele glas kan horen. Ze gaat
helemaal
niet naar de supermarkt, wedden? Ze dumpt de snippers onderweg. In de
gracht,
een container. Neil sluit zijn
ogen en probeert zich de wonderbaarlijke haven voor de geest te halen.
Bruggen
zo hoog als achtbanen. Schepen met rompen van geel glanzend koper. Hoewel, koper?
Koper roest toch razendsnel? Zijn vader
vertelde hem dat toen hij vroeg waarom in Amsterdam alle torens groen
waren. "De huizen
werden voor schatrijk kooplieden gebouwd, weet je, van die echte
opscheppers," had Richard uitgelegd. "De trotse bezitter begon met
een dak zo geel als goud. Een half jaar later was het kikkergroen
geroest en
lachten alle buren hem uit." "Kon hij
daar helemaal niks aan doen? Aan dat roesten?" Een huis met
gouden torens leek Neil aardig cool. "Ja hoor,
dakpannen van echt goud gebruiken." De boten op de
foto roestten niet, hoewel ze in zeewater dobberden dat koper opvrat
als een
school piranha's een geplukte kalkoen. Als de rompen geel glanzen en
niet
roesten, moeten ze dus van puur goud zijn. Schepen van
goud... Een herinnering
komt op, zo goed als weggezakt. Hoe oud was ik?
Vier, vijf? Zoiets ja, op mijn zesde vertelde Stella mij beslist geen
sprookjes
meer voor ze me instopte. "Duizend
eilanden ver, waar alle schepen van goud zijn," zo begon Stella elk
sprookje. Behalve dat die
sprookjes blijkbaar geen sprookjes waren. De verscheurde foto bewijst
het. Wacht eens,
wacht
eens: het ging om een digitale foto! De afdruk mag versnipperd zijn en
intussen
aan de eenden gevoerd: de foto zelf moet nog veilig in het geheugen van
Stella's
camera zitten. De deur van
Stella's werkkamer staat op een kier. Neil kijkt onwillekeurig over
zijn
schouder en spitst zijn oren: het huis blijft doodstil. Het is
plotseling
een afwachtende stilte, dreigend. Normaal zou hij
geen moment aarzelen als hij de nietmachine of een velletje
schrijfpapier uit
haar kamer nodig had. Stella's leugens hebben alles veranderd. Ze heeft
geheimen. Ik kan haar nooit meer vertrouwen. Als hij naar de
koperen deurknop reikt, valt hem voor het eerst op hoe helder het
metaal
glanst. Het fonkelt alsof het zorgvuldig opgewreven is. Vreemd, Stella
zou
liever een rauwe meikever doorslikken dan haar deurknop poetsen. Is Stella's
deurknop ook van goud? Net als de schepen? Onzin: als papa
en mamma zich gouden deurknoppen konden veroorloven, reden we in een
Mercedes
rond, niet in een zes jaar oude Panda. Na een korte
aarzeling duwt hij de deur open met de punt van zijn schoen. De knop
aanraken
voelt op de een of andere manier verkeerd. Geen
vingerafdrukken achterlaten. Getver, ik denk al als een inbreker. De vertrouwde
geur van gelakt zeewier en gedroogde zee-egels walmt hem tegemoet.
Boven
Stella's leren bank hangt het olieverfschilderij van een strand met
dofzwart
vulkaangruis. Rotspieken priemen uit de loodgrijze stormzee. Zelf
geschilderd:
Neils moeder is de creatieveling van de familie. Op de
vensterbank
prijkt een vloot van modelbootjes, die Stella uit gedroogd wier
gevouwen heeft. Heel de kamer
staat in het teken van zee: Neil weet dat zijn moeder pas gelukkig is
als ze
met haar billen in het zand schurkt en over een deinende horizon vol
eilanden
uitkijkt. "Misschien
ben ik eigenlijk een aangespoelde zeemeermin," had zijn moeder een keer
gegrapt, "en hoor ik een badkuip met zeewater te slapen."
Stella's
digitale
camera staat in het zicht, op een plank van grijs drijfhout. Neil
schakelt hem
in en roept de laatste foto op. Het
uitklapschermpje van de camera toont Dagmar en Neils vader, de
rondvaartboot.
Op de achtergrond is een rij middeleeuwse huizen zichtbaar. Van gouden
schepen
of eilanden geen spoor. 2. De vrouw van de
veerman "Hallo?"
roept Dagmar beneden aan de trap. "Hallo? Is er iemand thuis of hoe zit
dat?" Haar middelbare
school ligt in een buitenwijk: ze komt gewoonlijk een half uur later
thuis dan
Neil. "Ik ben
boven." Neil trekt de
deur achter zich dicht, rent halverwege de gang terug en zet hem
zorgvuldig op
een kier. Nu ben ik even
erg als Stella, gaat het door hem heen. Spioneren in haar kamer, al
mijn sporen
uitwissen. "Is mamma
niet thuis?" vraagt Dagmar. "Boodschappen
doen geloof ik." Hij likt over zijn lippen. " Zeg, waar Stella
vandaan vluchtte, toen ze asielzoekster was? Welk land was dat ook al
weer?" Hij probeert het zo achteloos mogelijk te brengen. Dagmar haalt
een
hand met aan elke vinger drie ringen door haar krullen. "Ze wil er
nooit
echt over praten. Een van die rare Russische landen. Ergens tegen China
aan.
Kazakstan, Kirgizstan? De laatste keer dat ik het vroeg, wapperde ze
vaag naar
de aardbol en begon ze over mijn verkeerde vriendjes." Ze mikt haar
windjack over de berg jassen aan de kapstok. "Hoezo?"
Zeg het! "Mama
verscheurde een foto." Neil dwingt zichzelf door te spreken. "Een
onmogelijke foto." "Van haar
land?" vraagt Dagmar en hij voelt een groot last van zich afvallen. Dagmar zal naar
me luisteren, mij geloven. Ik ben Stella niet, ik hóéf
het niet geheim te
houden. Dagmar tuurt op
het schermpje van Stella's toestel en schudt haar hoofd. "Dit ziet er
volkomen normaal uit. Ik kan me niets van een haven herinneren." "Het is
waar! Heus!" "O, ik
geloof je best." Ze wrijft over haar kin. "Al die rare sprookjes van
Stella. De molenaarszoon die met een zeekoe trouwde.
De pastoor en de negen makrelen. Altijd de zee en
eilanden. Ik
heb het een keer in de atlas nagezocht: in Kazakstan is geen druppel
zout water
en al helemaal geen eilanden." "Ze lieten
haar zonder veel problemen het land in toen ze hierheen vluchtte," zegt
Neil. "Blij dat ze tenminste Nederlands sprak." "Stella-Nederlands
dan," zegt Neil en glimlacht. "Dat is Stella-Nederlands!" joelt
iedereen als zijn moeder weer eens een uitdrukking gebruikt, die wel
Nederlands
klinkt maar het beslist niet is. "Een potje rabauwen" voor knokken
bijvoorbeeld. Of "Daar kunnen ziltkikkers geen bellen van blazen" als
Neil en Dagmar een karweitje maar half afgemaakt hebben. Je snapt het
best, ook
al is het kletskoek. "Haar
overgrootouders emigreerden naar Kazakstan," zegt Neil. "Uit
Nederland. Daarom klinkt Stella's Nederlands soms zo ouderwets." Hoewel, heeft
ze
hem dat ooit werkelijk verteld of heeft hij zelf bedacht? Waarom moest
hij
het eigenlijk met maar één opa en oma doen? had hij op
zijn zesde verjaardag
willen weten. Stella had toch ook een vader en moeder, net als papa? Meer
grootouders
zouden ook meer cadeautjes betekenen had hij heel lijp bedacht. "Kunnen we
niet eens naar jouw land op vakantie gaan? Om jouw familie op te
zoeken?" "Ik heb geen
familie meer," had Stella kortaf geantwoord. Ze heeft
vreselijke ruzie met ze gemaakt en is weggelopen,
had Neil ten slotte geconcludeerd. De vader
van zijn beste
vriend Ernst had ook ruzie gemaakt en was in een andere stad gaan
wonen. Hij
wilde ook niet meer met Ernsts moeder praten. "Stella
vertelt nooit over haar familie," zegt Neil.
"We weten niet eens of ze broers of zussen heeft." "Ik denk dat
ze allemaal dood zijn," zegt Dagmar. "Hoe bedoel
je?" "Vermoord.
Mama was een vluchteling weet je misschien nog? In dat soort landen is
het niet
bepaald leuk als je de verkeerde taal spreekt of er anders uitziet." Ze
knikt. "De politie je alleen Nederland in als het heel serieus is." "Shit."
Het zou zoveel verklaren. Natuurlijk wil Stella geen grappige verhalen
over
vroeger vertellen, over school of toen ze een klein meisje was. Moeders
barsten
niet graag in huilen uit voor de ogen van hun kinderen. "Maar Stella's
foto? Waarom is hij anders dan de afdruk?" Dagmar vouwt
haar
armen over elkaar en wendt haar hoofd af. "Magie," zegt ze, zo zacht
dat Neil haar amper kan verstaan. "Ik denk dat mamma een heks is.
Misschien, misschien moest ze daarom ook vluchten?" "Heks? Je
bent gek, knettergek!" Niemand noemt zijn moeder een heks! Zelfs zijn
zus
niet. "Geen
slechte heks. Niet een die kinderen opeet." "Je denkt
zeker dat ik stom ben? Een heks..." "Luister
naar me!" Neil deinst terug voor de machteloze woede in Dagmars stem. Ze moet me iets
vertellen en is doodsbang dat ik haar niet geloof. Dagmar ploft op
de bank neer en mept haar vlakke hand op het glimmende leer. "Kom naast
me
zitten. Waag het niet te lachen!" "Waarom denk
je dat Stella een heks is?" Nu hij het woord zelf gebruikt, klinkt het
onzinniger dan ooit. "Je heb haar
toch papier zien vouwen? Van die origamibeesten?" Neil knikt.
Natuurlijk. Geen papiertje is veilig voor Stella: drie, vier vouwen,
een ruk en
de reclamefolder van de Schoenenreus is een springende zalm geworden,
de
rekening van het restaurant een zeemeeuw. Een keer heeft hij haar zelfs
een
olifant zien vouwen van een vijftig eurobiljet terwijl ze bij de kassa
stond te
wachten. Stella was al aan de slagtanden toe voor ze het doorkreeg en
het
biljet haastig gladstreek. "Stella
stond te telefoneren," zegt Dagmar. "Je weet hoe het gaat. Ze
scheurde gedachteloos een pagina uit het telefoonboek en vouwde er
automatisch
een haai van, daarna door tot een kraanvogel, een brullende draak. Ze
bleef
vouwen en vouwen terwijl ze met Evelien kletste en bij elke keer werd
het dier
ingewikkelder en kleiner. Ten slotte was het papier amper zo groot als
haar
duimnagel. Ik denk dat het een spin moest voorstellen. Stella rolde het
beestje
tussen en duim en wijsvinger en het verdween." Dagmar kijkt hem aan.
"Weg. Echt totaal weg. Een hele bladzijde." Het is geen
raar
verhaaltje, geen leugen. Dagmars stem klonk te wanhopig. Een geheim.
Weer een
geheim en Dagmar durfde het aan niemand te vertellen. "Ik zat toen
nog een klas lager dan jij en het leek me eerst een mooie truc," zegt
Dagmar. "Gewoon iets grappigs. Ik scheurde een velletje uit het
telefoonboek. Als mamma het mocht, mocht ik het ook. Tot de draak ging
het nog
redelijk. Hoewel mijn draak een stuk groter was dan die van Stella.
Daarna was
het paper domweg te dik om te vouwen. Zodra het kleiner werd dan een
lucifersdoosje kon ik het papier zelfs met de waterpomptang niet meer
dubbelvouwen. Wat Stella deed, is onmogelijk. Je kunt niets zo klein
opvouwen
dat het verdwijnt." "Ik..."
Nee, dat was een droom, een nachtmerrie. Het heeft geen zin om Dagmar
mijn
nachtmerries te vertellen. Ook al gaan ze over Stella's vouwen. Ze zou
denken
dat ik tegen haar op wil bieden, zelf een nog beter verhaal wil
vertellen. "Kun je het
haar niet gewoon vragen?" zegt Neil. "Je zegt dat je haar het papier
weg zag vouwen en vraagt hoe ze deed." Dagmar schudt
haar hoofd zo heftig dat haar krullen dansen. "Nee! Dat is hetzelfde
als
vragen of ze een heks is." Ze leunt naar voren. "Heeft Stella je ooit
het sprookje over de Vrouw van de Veerman verteld?" "Vaak. Bijna
elke week." Hoe heeft hij
het
kunnen vergeten? Elk woord komt terug. Haar lichtelijk hese stem, de
geur van
Stella’s haar. "Duizend
eilanden ver, waar alle schepen van goud zijn, leefde een veerman die
een bruid
zocht." Toen de vrouw
met
de veerman trouwde, waarschuwde ze hem dat hij nooit haar ware naam
mocht
uitspreken. "Da's
makklik zat," zei de veerman, "voor mij is 'lieve schat' of
'heerlijke honnepon' naam genoeg." Toch werd de veerman elk jaar
nieuwsgieriger. Het was toch waanzin dat hij de naam van de moeder van
zijn
twee kinderen niet eens wist? Hij vroeg het
de
zeemeeuwen, hij vroeg het de kapiteins van de glazen zandschepen die
alle
roddels van de dolfijnen horen en de bliksems in de orkaanhemel kunnen
lezen.
Ten slotte verkocht een waarzegster hem een roze kinkhoorn. "Hierin
fluistert de zee de antwoorden op alle verboden vragen." De veerman
drukte
de schelp tegen zijn oor en leerde dat zijn vrouw Asmonya heette en de
oudste
dochter van de zeekoning was. Het deed hem
groot plezier en hij hield nog meer van zijn vrouw dan ooit.
"Asmonya," fluisterde hij glimlachend als hij naar het slapende
gezicht van zijn vrouw keek. "Asmonya, mijn zeeprinses." Een jaar later
stond hij naast zijn vrouw aan de reling van zijn veerboot. De
plotselinge
windvlaag smeet de boot bijna omver en de giek, de solide balk onder
aan het
zeil, zwiepte in de richting van zijn vrouw. "Asmonya!"
brulde hij, "kijk uit!" En de balk
miste
haar hoofd. Omdat ze in een dolfijn was veranderd, die over de reling
gleed en
in de grijze golven wegdook... Voor het eerst
begrijpt hij het verhaal. Een waarschuwing. Vraag nooit te ver door.
Laten
raadsels raadsels blijven. "Asmonya had
twee kinderen," zegt Neil, "net als Stella, en toch zwom ze weg. Ze
had geen keus toen de veerman haar naam uitsprak." "Daarom
vertelde Stella het denk ik," zegt Dagmar. "Als we ooit te weten
komen wie ze is, verlaat ze ons." "Niet
verlaten. Ik zou jullie nooit vrijwillig verlaten." Stella staat in de
deuropening. Haar gezicht ziet grauw van ellende en een mondhoek trilt.
"Maar als mijn oude familie me ooit vindt, zullen ze mij uit jullie
wereld
wegsleuren." "We wilden
niet..." Neil schudt zijn hoofd. Elk excuus is slap, ontoereikend. "Je zag mijn
land, Neil," zegt Stella. "Je zag de Duizend Eilanden. Wat betekent
dat mijn achtervolgers een moment gruwelijk dichtbij waren. Dat ze die
dag in
Amersfoort niet verder dan de snede van een scheermes, dan een
hartenklop van
mij af waren." "We mogen
niet vragen wie je bent?" zegt Dagmar. "Nooit.
Erover praten kan al te veel zijn, hen op mijn spoor brengen. Ze hebben
hulp.
Niet alle oren die je kunnen horen zijn menselijk." "Maar je
bent..." Neil raapt al zijn moed bij elkaar. Het is zo'n onzinnige
vraag.
Beledigend ook. "Je bent in ieder geval zélf een mens?" Geen
betoverde dolfijn, geen magische zeeprinses? bedoelt hij eigenlijk. Stella
glimlacht.
"O ja hoor, een mens, een doodgewone vrouw. Ik vluchtte omdat ik dat
dolgraag wilde blijven." 3. De drog en de
jagers Vraag niets.
Vertrouw op mij. Als je doorvraagt,
breng je me in gevaar. Als je doorvraagt, zul je mij verliezen. De kerkklok
slaat
elf en Neil hoort elke slag als een golf over de daken wegrollen. Uit
het
zolderraam kan hij een drietal sterren zien, de knipperende lichtjes
van een
jumbojet. Stella heeft
makkelijk praten. Hij draait zich
op zijn linkerzijde, trekt zijn benen op. De dekens raspen langs zijn
kin, even
heet en kriebelig als staalwol. Ik kan de
eilanden niet op bevel vergeten, de gouden schepen. De ene na de
andere herinneringen welt op, gebeurtenissen die hij weggedrukt heeft.
Die hij
moedwillig vergeten is. Omdat ze te vreemd waren, niet klopten. Ieder
kind wil
dat zijn moeder normaal is. Net als andere moeders, maar dan natuurlijk
een
beetje flitsender. Er was de
zondagmiddag dat hij en Dagmar met Stella in het Wilhelminapark
wandelden en
hij plotseling het dreunen van de branding opving. Het gekrijs van
meeuwen
drukten de zangvogels weg. De smaak van zilt stuifwater op zijn lippen. "Mee!" beval
Stella. "Nu!" Ze had hen struikelend en protesterend aan hun armen
het theehuis ingesleurd, de dameswc in. Ze draaide de deur op slot en
klikte
het licht uit. "Geen
woord!" snauwde ze. Doodsbang
hadden
ze in het donker gewacht tot Stella tenslotte de deur opendraaide. "En waar
hebben jullie zin in?" had Stella met een veel te opgewekte stem
gevraagd.
"Een ijsje met twee bolletjes en extra slagroom?" "Drie
bolletjes!" had Neil prompt geroepen. Wonder boven wonder had hij die
nog
gekregen ook. Toen hij een
half
later het zon overgoten park instapte, was het gebruis van omslaande
golven
verdwenen. De geur van teer en zeewier had plaatsgemaakt voor jasmijn
en
uitlaatgassen. Het moesten de
Duizend Eilanden geweest zijn, begrijpt hij nu. Vlakbij. Stella had het
over achtervolgers. Jagers. Het is zijn
laatste bewuste gedachte: Neils ogen vallen dicht en zijn oudste
nachtmerrie
start opnieuw. Neil is jong in
deze droom, jonger nog dan in het Wilhelminapark. Hij zit tenminste in
een
buggy en heeft een knuffel op schoot. Ze hobbelen
langs
een lage ligusterhaag. De blaadjes zien er onecht uit, precies het
stoffige
plastic van een playmobil-boom. "Dit is
Dagmars school, beste kerel," zegt Stella. "Haal maar een oogvol naar
binnen. Daar mag je later ook naar toe." Hij strekt zijn
nek en kan net boven de haag uitkijken. Op de brede ramen van de school
zijn
met glasverf en niet al te veel talent paashazen en blauwe smurfen
geschilderd. "Mag Jaap
mee?" Jaap is zijn
beste vriend in de crèche. Jaap heeft een gameboy met meer
spelletjes dan Neil
vingers en tenen heeft. "Jaap gaat
vast..." Zijn moeder blijft stokstijf staan. "Niets zeggen,"
fluistert ze. "Beweeg geen pink." "Is er een
wolf?" fluistert hij terug. Spannend!
Gisteren zonden ze een film vol hongerige wolven uit. Ze konden het
jongetje
Pjotr niet zien zo lang hij maar doodstil bleef staan. "Wolven ja.
Als je stil blijft, zijn we veilig." Traag, zo
langzaam dat Neil haar hand amper ziet bewegen, reikt ze in haar bloes
en trekt
de munt aan het zilveren kettinkje te voorschijn. Stella heeft
die
hanger altijd om, zelfs als ze aan het zonnebaden is op het
naaktstrand. "Zoek mij
niet links." Stella draait de munt tussen duim en wijsvinger. "Niet
rechts, niet hier, niet hier. Overal... elders. Zoek mij in de
wijde, winterblauwe hemel waar de skua's zeilen. Op weilanden tussen de
grazende ganzen en de lachende kraanvogels. Maar niet hier. Nooit
hier." Neil weet dat
er
een puzzel op de munt staat. Net zo'n doolhof als in MIJN EERSTE
SPELLETJESBOEK. Alleen zit er zeshoekig gat in het midden van Stella's
doolhof,
geen piratenschat. Zonlicht
fonkelt
op het lijnen van het doolhof. Een moment lijken ze van de munt af
glippen.
Doorzichtige muren zigzaggen over de straat, vouwen zich dwars door de
huizen
uit, reiken de school in. Ze doven uit,
maar Neil weet dat ze er nog steeds zijn. Een doolhof, zo wijd als de
stad. "Zoek mij
tussen de wieken van ijzeren molens," fluistert Stella, "maar niet
hier. Nooit hier." Bij "ijzeren
molens" ontdekt Neil de jagers aan de overkant van de straat. De twee
mannen zien er niet als wolven uit, maar ze zijn het beslist. Neil kan hun
kwaadaardigheid voelen, een nijdig gezoem dat hij eerder met zijn buik
dan zijn
oren hoort. De voorste heft zijn kin op en zijn neusvleugels verwijden
zich.
Hij zuigt de lucht zo krachtig in, dat Neil hem hoort snorken. Zie je wel? Een
wolf. Ze proberen het spoor van Stella en mij te vinden, onze geur op
te
snuiven. Geen angst. Dit
lijkt veel te veel op een tekenfilmpje om eng te zijn. Monsters jagen
op je
maar krijgen je never nooit te pakken, dat weet iedere kleuter. Ze lijken een
beetje op mamma, denkt hij, hun haar is even wit. Blond
als een poolvos, zo noemt zijn vader Stella's haar
steevast. "Ik proef
haar vrees," zegt de kleinste man. "Ze wriggelt als een alikruik in
azijn. Die teef moet..." Zijn maat haalt
uit. Neil kan de klets tegen de wang van de ander duidelijk horen. "Noem haar
niet zo! Zij is de Vrouwe van de Behouden Vaart. Onze Stella Maris!" De ander toont
een dubbele rij tanden in een grimas en sist. Meer dan ooit lijkt hij
op een
magere wolf. "Pas als ze veilig in haar toren opgesloten zit. Tot dan
is
ze vunzige wegloopster!" Hij kromt zijn wijs- en middelvinger en zwaait
zijn hand voor het gezicht van zijn maat heen en weer. "De volgende
keer
dat je me aanraakt, Prester, de volgende keer voer ik je oren aan de
slijkspringers!" "Vast en
zeker, Tebbe. Jij en drie ingehuurde modderworstelaars." Prester tuurt
op
het gouden horloge aan zijn pols. "Ze moet ergens binnen een straal van
zestig meter verscholen zitten. Vlakbij." "Dat gebouw
misschien?" De jagers
kijken
recht naar Stella en Neil, maar hun blik glijdt over hen heen. "Valt te
proberen. Wie geen aas strooit, haalt een lege kreeftenkooi op." "Te
dichtbij." Stella tikt op zijn schouder. "Knijpt je ogen dicht. Stijf
dicht." Neil
gehoorzaamt.
Door zijn wimpers blijft hij naar zijn moeder gluren. Wat niemand ziet,
telt
niet. Stella vist een
propje blauw papier uit haar jaszak, amper groter dan een toverbal. Ze
trekt
het propje open, strijkt het glad. Vouwt het opnieuw open en nu is het
papier
al zo breed als een prentenboek. Voetstappen. "Ik denk dat
ze zich inderdaad in die school verstopt heeft." Presters stem
klinkt afschuwelijk dichtbij. Neil durft zijn hoofd niet te draaien en
bijt
hard op zijn onderlip. Als je doodstil blijft zitten, kunnen wolven je
niet
zien. Ook mens-wolven niet. Stella's papier
is intussen zo breed als een krant. Ze schudt het uit tot een
tafellaken, trekt
een kreukel tot een papieren arm, vouwt een been, een hoofd. Wat knap! denkt
Neil. Waarom heeft ze ons dat nooit geleerd? Zelfs zijn
grote
zus is nooit verder dan kraanvogels en
brullende draken gekomen. Zijn vader is hopeloos: een papieren hoedje
is al een
prestatie voor hem. Neils moeder
springt de straat op, wuift met haar armen en sprint weg. Neil schiet
overeind en zijn knuffelpanda tuimelt in de goot. "Mama!"
krijst hij. "Laat me niet alleen!" Een hand smoort
zijn schreeuw. Als hij benauwd sputterend opkijkt, staat Stella naast
hem. "Dat ben ik
niet," fluistert Stella in zijn oor. "Alleen een drog met mijn
gezicht." "Daar gaat
ze!" juicht Tebbe. Hij stoot een ratelende hinnik uit. "Ik zie je,
zuster!" De mannen
sprinten achter de tweede Stella aan. De valse Stella. En Neil
ontwaakt.
Als altijd. Ditmaal
probeert
hij de rafelende droom vast te pakken, elk detail zijn geheugen in te
sleuren.
Wat de droom alle eerdere keren tot een nachtmerrie maakte, was de
onvolledigheid. Hij herinnerde zich zelden meer dan flarden: de jagers
die het
haar van zijn moeder hadden, Stella die laf wegvluchtte en hem
achterliet voor
de man-wolven. Maar ze
vluchtte
niet. Ze vouwde zichzelf een papieren Stella, denkt hij. Een die genoeg
op haar
leek om de jagers te misleiden. "Drog,"
zegt hij tegen de duisternis. "Ze noemde de valse Stella een drog." Duizend-Eilanden-kennis.
Misschien is het een truc dat elk kind daar kent, niet moeilijker dan
skaten of
een zandkasteel bouwen. Ik kan het niet. Daar gaat het om. Een vreemde
honger komt op die niets met voedsel te maken heeft, een intens
verlangen naar
magie, naar macht. Ik ben Stella's
zoon! Ik heb het récht om zulke zaken te leren. De hemel kleurt
grijs achter de donkere daken voor hij uiteindelijk in slaap valt.
Terug
naar www.uitgeverijfontein.nl
|