Legendes van de Granterre
|
|
De tere prooi van de Vuurvogel,
een Björn & Olgaverhaal Prinses Zilverster was het soort geliefde waar iedere man van droomt. Ze klaagde nooit over `met modderige laarzen mijn pas gedweilde troonzaal binnenstampen’. Evenmin mopperde ze over de bloedvlekken in haar favoriete zijden jurk waar Björn zijn zwaard gedachteloos aan had afgeveegd na het onthoofden van de nachtmerrie die door de Wijze van Istalle was gestuurd. Natuurlijk had dat een prijs. `Ik verveel me,’ verklaarde prinses Zilverster. ‘Neem me mee op je volgende queeste.’ Björn Bloedzwaard keek een beetje zuinig. `De Vuurvogel heeft de lievelingsdochter van de Patriarch gestolen. Zij vloog pardoes de droom van onze heerser binnen en rukte haar uit zijn armen. Haar klauwen waren van zengend zonlicht, haar triomfkreet zo luid dat de oren van de Patriarch nu nog tuiten.’ `Wat bood de Patriarch voor haar redding?’ ‘Negen volbloed hengsten, gitzwart als de nacht en nog nooit door een man bereden. Vier dansmeisjes met gespleten tongen die alle erotische geheimen van de Slangengodin kennen en waarvoor hetzelfde geldt. Een kist met zoveel jade als ik in één keer kan optillen.’ ‘Die meisjes zijn overbodig,’ besloot prinses Zilverster. ‘Je hebt mij al en meer dan drie keer per nacht krijg je hem toch niet omhoog. Neem een eigen kist mee voor de jade. De Patriarch zal je ongetwijfeld een kist voorzetten met een valse bodem vol lood of plutonium. Paarden kunnen we altijd wel gebruiken.’ Ze hief haar kin op. ‘Het is dus afgesproken?’ ‘Dat lijkt me wel. Van tegensputteren wordt ik hoogstens hees en dan ga je uiteindelijk toch mee, desnoods vermomd als lepreuze bedelaar of hondsdolle weervos, zoals de vorige keer.’ Ze kuste hem. ‘Je bent de man van mijn hart! Zo dapper, zo verstandig!’ Nu bouwde de vuurvogel haar nest bij voorkeur in de borrelende lava. Haar nest bestond uit de holle botten van draken, het pluis van de asbestmol. In een kooi bewaarde zij een zestal wenende prinsessen om haar jongeren bij het uitkomen te voederen. Vijf werst buiten de stadspoorten van Huy Jorsaleem sloot Björns oeluk Olga Slangensteen zich bij hen aan. Ze reed op een moa, een drie meter hoge loopvogel met een kunstgebit van fossiele velociraptortanden. `Ah,’ zei ze, ‘deze keer ben je niet vermomd.’ Olga kuste haar zusje twee keer op de wang en een keer op de lippen. Björn schudde ze de hand en kneep zo hard mogelijk. Natuurlijk kneep hij terug als rechtgeaarde oeluk en zoals gewoonlijk eindigden ze allebei met een paar gekraakte middenhandsbotjes. ‘Kleuters!’ lachte prinses Zilverster en knoopte haar verbandtas open. Zoals bekend nestelt de vuurvogel in de Sal Azul waar de rotsen eeuwig schudden en de wolken zwierende pluimen van as zijn. Olga en Björn hadden deze route al eerder afgelegd. Zodra de bergtrollen hun geur opsnoven, doken ze jammerend weg in de diepste grotten, springklauwen probeerden bibberend met de rotswanden te versmelten. De sinistere Wachter van de Zevende Kloof bood hen het enige hemelbed aan dat niet te middernacht als een berenval zou dichtklappen om te slapers te versmoren. Kortom, het was een, vooral in prinses Zilversters ogen, nogal saaie reis. De negentigste dag stonden ze aan de voet van de Mirjah Breghar. De inheemse bewoners hadden een half miljoen jaar eerder de complete noordwand tot een immense tempel uitgehakt, met tienduizenden zuilen, koepels van vuursteen en malachiet. Watervallen dreunden omlaag en waaierden uit om pas provincies verder in roffelende stortregens neer te slaan. ‘Dat wordt nog een hele klim,’ zei Olga. `Zestien kilometer steil omhoog en dan heb ik het nog niet eens over de ondode wachters en de glaskrekels.’ Ze gespte haar spinnenlaarzen vast, spuwde in haar handen. ‘Een hele klim,’ zei prinses Zilverster, ‘tenzij je de juiste boeken leest.’ Ze rolde een oeroud manuscript uit en sprak een zestal woorden in de taal der djinns. Een ifriet rees uit de aarde op. Hij had zes koppen en van zijn klauwen druppelde sissend gif. `Je sprak mijn ware naam verkeerd uit, dwaze maagd,’ grinnikte hij. ‘Nu hoef ik jullie niet te gehoorzamen en kan ik…’ Prinses Zilverster staarde hem aan. `Maagd?’ zei ze met een stem helder als brekend glas, als het gieren van een degen die uit een schede van versteende triceratopshoorn getrokken wordt. `Probeer je me soms te beledigen? Wil je beweren dat geen enkele man mij de zijden bloes waardoor toch de tepels van mijn borsten redelijk goed zichtbaar zijn van het lijf wil scheuren?’ ‘Ik, eh,’ zei de ifriet. ‘Nee, natuurlijk zou iedere man onmiddellijk voor uw schoonheid zwichten.’ `Wat?’ bulderde Bjon die prompt zwaaiend met zijn bloedzwaard om de djinn heen begon te dansen. `Wil je beweren dat mijn vrouw niet oppassend en kuis is? Dat ze zich zomaar in de armen van iedere toevallig passerende schooier werpt?’ ‘Ja,’ zei Olga Slangensteen, ‘je hebt het wél over mijn zus.’ Ze schudde haar vuist, wapperde met haar armen, smeet een handvol kiezels in zijn richting. ‘We hebben hem,’ zei prinses Zilverster. ‘Hou maar op.’ ‘Wat bedoel je?’ gromde de djinn en hij sprong haar naar de keel. Een onzichtbare muur slingerde hem terug in een explosie van paarse vonken. ‘Björn trok een zevenhoekige tovercirkel om je heen,’ vertelde prinses Zilverster hem, ‘met zijn zwaard, ja, en Olga strooide de zaadjes van een loodviooltje in de voren. Ze groeiden ogenblikkelijk uit en jij zit nu vast binnen de magische cirkel van hun wortels. Loodviooltjes bloeien duizend jaar voor ze verwelken, weet je.’ Ze vouwde haar armen over elkaar. `Je kunt nu natuurlijk duizend jaar in de cirkel blijven zitten sippen, terwijl de lemmingen je uitlachen en bergdwergen rare liedjes over je fluiten. Je kunt ook zweren op de teennagels van de Noordenwind dat je ons naar de top van de Mirjah Breghar zult vliegen en ons niet halverwege per ongeluk laat vallen.’ `Moge luizige hyena’s op het graf van je moeder…’ Zilverster sprak zijn ware naam uit, alle negentien keelverwringende lettergrepen, ditmaal zonder zich te verspreken. `Dat is geen enkel mens ooit eerder gelukt,’ fluisterde de djinn. ‘Ik oefende je naam de hele reis,’ bekende Zilverster. ‘Alle negentig dagen lang tot hij mij vertrouwder was dan mijn eigen naam. Natuurlijk versprak ik me de eerste keer expres. Anders was je nooit gekomen.’ Ze glimlachte. ‘Ik ken jullie trucs. Zodra de naam bijna voltooid is, rukken jullie je oren af of proppen ze vol klei en dan staat die arme priester voor gek, zonder djinn, en met het nadruppelende hart van een maagd in zijn hand. En als we die cirkel eerder hadden getrokken dan was je ook niet komen opdagen.’ ‘Ik geef het op,’ zuchtte de djinn en bracht hen naar de top van de berg. Het heeft weinig nut uitgebreid te vertellen over de negen granieten dwergen en het gruwelijke lied dat ze zongen, het lied dat een reiziger elk couplet een jaar ouder maakte, of met welke list Olga prinses Zilverster bevrijdde toen de Mahir van Hierondelle haar in een hagedis veranderd had en al helemaal niet waarom de kinderen sindsdien zingen: De Mahir is zijn oren kwijt en kan zijn vingers nergens vinden.’ Nee, die verhalen zijn al te vaak verteld. Ze stonden aan de rand van de vulkaan, op de met borrelende lava gevulde top van de Mirjah Breghar. Gele zwavelnevels dansten om het nest van drakenbeenderen en het jammeren van de prinsessen klonk luid als het gehuil van een roedel gestreepte jakhalzen. ‘Er is iets wat ik niet begrijp,’ zei prinses Zilverster, ‘toen de Patriarch ons uitzwaaide was het samen met al zijn negen dochters. Bovendien haat hij ze alle negen, gaat het gerucht, omdat het roddelende gifmengsters zijn en verwaand bovendien.’ `De vuurvogel ontvoerde zijn favoriete dochter,’ zei Björn. `De dochter van zijn dromen, die daarom ook alleen in de dromen van de Patriarch bestaat. Ze danst elke nacht als een vlinder om hem heen en lacht om al zijn grappen. Omdat ze een dochter van zijn geest is en niet van zijn lendenen heeft hij haar lief boven alle andere dochters.’ ‘Ik snap het. Alle mannen zijn dwazen.’ Prinses Zilverster bracht een kijker met lenzen van gestolde krokodillentranen aan haar ogen en zag dat de prinsessen in de kooi inderdaad enigszins doorzichtig oogden in het genadeloze middaglicht. `Ze zijn niet meer dan geesten, gedachtespinsels,’ zei ze teleurgesteld. `Zijn we niet allen gedachtespinsels in de geest van de dromende Atman die de hele Granterre schiep?’ citeerde Björn in een aanval van misplaatste vroomheid. `Jij misschien,’ zei prinses Zilverster. `Ik besta wel degelijk.’ Ze draaide zich om. `We werden opgemerkt. Al dat gesluip door grotten en ons vermommen als reuzenlemmingen had blijkbaar geen zin.’ De vuurvogel streek neer met een leger van brandende adelaars. Al haar veren waren dansende vlammen, haar snavel een withete haak. `We hebben elkaar al eerder ontmoet, Björn,’ zei zij. ‘In het verre Tyrus van de Purperen Mantels.’ `Niet dat ik me kan herinneren,’ zei Björn. `Dat was in een vorig leven. Ik doodde je en dronk nog tien jaar lang wijn uit je schedel.’ `Dat moet een andere Björn zijn geweest,’ zei Björn. ‘Een met een magisch zwaard waar de smid de verkeerde runen inkerfde.’ Zijn bloedzwaard trok een sissende streep die in de nek van de Vuurvogel eindigde en daar in splinters brak. Björn keek ontzet naar de versierde handgreep waarop niet meer dan een stompje staal stond. Het was zelfs te kort om zich ’s ochtend mee te scheren. `Magie tegen mij?’ hoonde de vuurvogel. ‘Idioten, ik bén magie. Elke vervloeking slok ik op als een marsepeinen vlinder.’ Olga hief haar machtige amulet: een slang van bliksemvuur kronkelde zich om de Vuurvogel. Het vuur doofde en de amulet viel tot gruis uiteen. `Magie is inderdaad onzin,’ knikte prinses Zilverster. Ze scheurde het beschermende koperfolie van haar lakrode brandblusser en haalde de trekker over. Een verstikkende golf van witte poeder doofde de vurige veren, vulde de oogkassen van de vuurvogel tot haar magische vlammen uitsputterden. Het stuiptrekkende lichaam sloeg nog eenmaal met de vleugels en toen bleef slechts een beroet skelet en verschroeide veren over. Prinses Zilverster blies de kringelende talkrook van de monding van de brandblusser, zoals ze eens op een schilderij uit de Oudlanden gezien had, en voelde zich volmaakt gelukkig. |
|